Article
Dood van een dienstverlener
Gideon Boie
01/12/2017, De Architect
Heleen Verheyden (BAVO)
Hoe komt het dat het collectief ROTOR enkel gepubliceerd werd in het Jaarboek Architectuur Vlaanderen editie 2009? Het project RDF181 (2008) betrof een tijdelijke installatie opgebouwd uit recuperatiemateriaal tegen een wachtgevel aan de Vlaamse Steenweg in hartje Brussel. Opmerkelijk genoeg verdween ROTOR uit beeld in de latere jaarboeken (nu gepubliceerd onder de naam ‘Architectuurboek’), net op het moment dat hun eigenzinnige recyclagepraktijk de wereld rond gaat.
Deze anekdotische kwestie brengt ons op een oorspronkelijke mythe in de architecturale discipline brengt: een architect moet ‘het’ gemaakt hebben. De bouwpraktijk is de olifant in de kamer van de architectuur.
Sinds Geert Bekaert doen we er alles aan om de architectuurcultuur te onderscheiden van de banale bouwpraktijk en toch is het o zo moeilijk om afscheid te nemen van het bouwen. De tijdelijke installatie van ROTOR aan de Vlaamse Steenweg kwam het dichtst bij wat wij herkennen als architectuur en zelfs dan vergde de publicatie sleurwerk in de selectiecommissie (daarover kan ik getuigen). Het project wordt gedocumenteerd met een typische projectbeschrijving die ingaat op enkele markante esthetische en bouwkundige details van de constructie. Nochtans was de nutswaarde van de tijdelijke installatie niet zo heel erg groot – het deed dienst als bouwkeet van ROTOR. Veel belangrijker was de symboolwaarde als een levensgroot manifest bij de beginnende praktijk van het collectief.
In de aanschouwing van het gebouwde object worden alle andersoortige expressies in de architectuur verdrongen. De ‘Orbanistische’ visioenen van Luc Deleu’s T.O.P. Office zijn van meet af aan geëvacueerd naar de wereld van de kunst. Op dezelfde manier werden ook al zijn ‘voorstellen’ veilig ondergebracht in de kunstcollecties – Smak, Muhka en Stroom Den Haag – om het vooral niet serieus te nemen. Stel je maar eens voor hoe anders onze leefomgeving er zou uitzien als we geloof gehecht hadden aan Luc Deleu’s ‘Laatste steen van België’ (1979). Nee hoor, de architect is een slaafse dienstverlener van de bouwpraktijk. De schoonheid is het hogere doel die elke bouwproject legitimeert (al dan niet met een knipoog). Als de architect geen opdracht krijgt, wacht hij geduldig op een (open) oproep van één of andere Bouwmeester.
Parallelle wereld
‘Van België naar Nergens’ was een toepasselijke titel van een tentoonstelling van Wim Cuyvers in kunstencentrum Stroom Den Haag. In dezelfde periode verhuisde Wim Cuyvers naar de Franse Jura. De verhuis was niet zomaar een geografische re-localisatie van een architectenpraktijk, maar stond symbool voor een vrijwillige exodus uit een verstikkende discipline. In België was geen plaats voor Cuyvers’ eigenzinnige architectenpraktijk die meer en meer de kant op ging van obscure registraties en bevreemdende interventies in de marges van de stedelijke ruimte. Wat te denken van het tentenkamp op de begraafplaats van godverlaten Rozebeke, deelgemeente van Zwalm, als een bezinning op de verschraling van de publieke ruimte door kunsttours. De architect doet zo wat eerst onmogelijk gedacht werd: de opdracht – d.i. haar eigen mogelijkheidsvoorwaarde – radicaal in vraag stellen.
De overstap van architecten naar de wereld van de kunst is dus niet zomaar een stap naar de irrelevantie. De parallelle wereld van de kunst is integendeel de plaats van een architecturale agency (handelingsbekwaamheid) die niet langer gelegitimeerd en gelimiteerd wordt door de opdrachtgever. Denk aan de installatie van GijsVanvaerenbergh in het kader van Festival Kanal Play Ground (2014) kunstbiënnale waarin met standaardelementen van een torenkraan een tijdelijke brug over het Kanaal in Brussel gebouwd wordt. De architecten werden gevraagd voor de scenografie van een tentoonstelling in het leegstaande Postgebouw, maar verschoven de aandacht naar het onderwerp van het festival: het kanaal. Hiermee kan je de brug lezen als een metacommentaar op het festival die vooral de ontwikkelingspotenties van de kanaalzone in beeld wou brengen. maatschappelijke Ondertussen blijft Molenbeek no go zone alle bouwprojecten aan het kanaal ten spijt.
Afbraak als feest
De praktijk van ROTOR vandaag gaat nog een stap verder in het ondermijnen van de rol van de architect als bouwer. In hun recente projecten komt afbraak en hergebruik centraal te staan in de architectuurpraktijk. “De dramatische moord op een gebouw is een verlangen naar een onmogelijke zuiverheid en als je hen de kans geeft, zal een architect gewoonlijk kiezen voor de afbraak van het werk van een andere architect,” schreef Keller Easterling. In de parallelle werkelijkheid van ROTOR wordt de ontmanteling van een gebouw een feestelijke gebeurtenis. In de architectuurbiënnale van Venetië 2010 werden afbraakelementen gepresenteerd als hoogtepunten in suprematisme ter bezinning van het gebruik der materialen. In de spin-off ROTOR Deconstruction wordt het afgeleefde gebouw van BNP-Paribas-Fortis in Brussel een goudmijn van grondstoffen – van valse plafonds tot trapdelen en deurklinken.
De praktijk van ROTOR is een heroïsche poging om uit de rol van de architect-dienstverlener te stappen. De wereld van de kunst vormt een eerste vluchtlijn. Een andere mogelijkheid is om het ontwerpatelier om te vormen tot een publiek toegankelijke verkoophal voor tweedehandsmateriaal. Ondertussen koppen de kranten dat een apotheek in Schaarbeek versiert is met het fonkelende ‘Jules Wabbes’ plafond uit het BNP Fortis Paribas gebouw. De cirkel is bijna rond. De annalen van de architectuur volgen wel. Maar wat doen we met Mr. Architect? De architect zoals we hem kennen is dood, maar voorlopig spookt zijn schaduw nog door de stad. Veertig jaar na datum klinkt het Luc Deleu’s ‘Voorstel tot afschaffing van de wet op de bescherming van de titel en het beroep van architect’ (1978) als een memento mori.
Column #2 in de reeks ‘Oorsprongen van de architectuur’. Gepubliceerd in: Architect : Vakblad voor de Architect, 48 (6), pp. 148-149
Tags: Vlaams Bouwmeester
Categories: Architecture
Type: Article