Article

Architectuur in naam van de vader

Gideon Boie


01/04/2018, De Architect

Image: Heleen Verheyden (BAVO)

Hoe ver kan een architect gaan in de vereenzelviging met de opdracht? In een kritiek op de Biertempel in Brussel stelde ik de vraag waarom een gerenommeerd architectenkantoor als Robbrecht & Daem architecten zich laat verleiden tot een communicatieoffensief. Is het niet aan de opdrachtgever – in dit geval een samenwerking tussen de Belgische federatie van bierbrouwers en politici – om een dergelijk project te verdedigen?

Het leek me overigens niet te passen bij het imago van Paul Robbrecht als fijnbesnaard architect. (Reeds als student leerde ik Paul Robbrecht kennen als iemand die in vervoering raakt bij veranderende kleuren in het landschap en inspiratie put uit sublieme kunstwerken.) Vandaag wordt de naam Robbrecht geassocieerd met de verdediging van och arme een Biertempel. Mijn persoonlijke kritiek werd onmiddellijk gerepliceerd door Maarten Gielen van ROTOR: het is een fout van critici om architectuur te vereenzelvigen met een persoon. Ik beloofde een verkenning van het thema – bij deze.

Geert Bekaert beschreef het voordeel van de jonge generatie architecten in België ten opzichte van de noorderburen in ongewoon scherpe freudiaanse termen: de jonge generatie architecten kent geen vaderfiguren en hoeft ze daarom ook niet te vermoorden. Het contrast met de Nederlandse architectuurwereld kan niet groter zijn: het indrukwekkende oeuvre van pakweg Gerrit Rietveld, J.J.P. Oud en H.P. Berlage legt een gewicht van jewelste op nieuwe generaties. Geen enkele generatie ontkomt eraan om haar verhouding tot deze historische referentiepunten te bepalen. Eenmaal de canon gezet is, maakt het niet zoveel meer uit of je een lofzang of afkeuring laat horen. Hetzelfde gebeurde met Rem Koolhaas, de architect die ‘alle stijlperioden overleefd heeft’ – dixit Luc Deleu. Voor een hele generatie architecten is Rem Koolhaas het referentiepunt, al was het maar omdat ze binnen OMA de eerste stappen in de wereld van architectuur zetten. Anderen ontkwamen er niet aan om hun verhouding tot Rem te bepalen. Lof en kritiek versterkten zijn rol als levende halfgod.

De stelling van Geert Bekaert was: het gebrek aan allesbepalende, transhistorische vaderfiguren zorgde in België voor een jonge, speelse en ongecompliceerde generatie van architecten. Een eerste voetnoot hierbij is dat Geert Bekaert gemakshalve de rol van Henry Van de Velde en Victor Horta in de architectuurgeschiedenis heeft uitgewist. Zoals dat gaat in België, begint de geschiedenis opnieuw na de politieke ontvoogding van de Franstalige bourgeoisie – de zogenaamde ‘taalstrijd’ is onze versie van 1968. Een tweede voetnoot is dat de grens tussen Nederlandse en Belgische architectuur minder hard is dan Bekaert wil doen geloven. Hij introduceerde zelf het werk van Rem Koolhaas in België. En, ook hier maken de zonen van Rem Koolhaas het mooie weer. De derde en misschien belangrijkste voetnoot is dat het oeuvre van Geert Bekaert als geen ander een selectie jonge vaders heeft neergezet. Hij omschreef zijn artikelen eerder als journalistieke bijdragen dan theoretische beschouwingen. De inzet was stuk voor stuk om de goegemeente bekend te maken met veelbelovende architecten. Of de selectie een bewuste keuze was, weet ik niet. Of hij hierbij regels of selectiecriteria hanteerde evenmin. In ieder geval kwam de beschrijving van jonge architecten goed uit in de opbouw van een architectuurcultuur in België.

Personificaties

De personificatie van de architectuur was deel van de casuïstiek die Geert Bekaert beoefende: elke tekst vertrekt van een specifiek project en formuleert een toepasselijke kritiek of lof. Een positieve, alomvattende theorie is in de teksten van Bekaert niet te bekennen. In de geest van de tijd verzet hij zich expliciet tegen wereldverbeteraars die architectuur zien als een illustratie van hun politieke droombeelden. Als er al sprake is van een samenhangend kader om architectuur, dan ligt het eerder in abstracte termen als ‘architectuur van de gemeenplaats’. Architecturale kwaliteit wordt geval per geval verwoord. Gelukkig maar. Het voorkomt dat de architectuurcultuur zich vestigt als een sekte met eigen regels en dogma’s. Gevolg is wel dat architecturale kwaliteit altijd gekoppeld blijft met ‘goede praktijkvoorbeelden’ en dus identificeerbaar is met naam en toenaam. Bij gebrek aan een diagnostische en statische handleiding voor architecturale kwaliteit – parallel aan de geestelijke gezondheidszorg – zijn personificaties een handig middel in het onderscheid van goed en kwaad.

Personificaties in architectuur blijven een dubbelzinnig gebeuren. We weten heel goed dat achter die ene naam een naarstig werkend bureau schuilgaat. In sommige gevallen wordt de rol van de sterke vrouw uitgewist. Dat de personificatie samenvalt met de naam van een man, brengt ons terug op de patriarchale structuur van architectuur. De miskenning van de creatieve inbreng van anderen zet zich in rechte lijn door naar de omgeving van de architect. We kennen het belang van de opdrachtgever in de architecturale productie. En toch blijft de architect alle aandacht naar zich toe trekken en vergeten we een creatieve waarde toe te kennen aan de opdracht. We kennen ook de rol van bouwmeesters in de architectenkeuze en de verkenning van nieuwe ontwerpuitdagingen. En toch wordt de realisatie van architectuur toegeschreven aan de architect, alsof het een inherente kwaliteit is van zijn ronkende naam. Geen wonder dat de naam van de architect soms samenvalt met het gebouw. Dat gebeurt in de omgangstaal als we zeggen: “Er staat een Stéphane Beel in Antwerpen.” In Kunstencampus deSingel (Antwerpen) werd deze logica doorgetrokken in de benaming van de nieuwbouw: simpelweg Beel. Hiermee wou men een verschil maken met het historische complex van Léon Stynen. De bewegwijzering doorheen het gebouw toont heel eenvoudig: Beel +1, Beel +2 et cetera.

Kwaliteitsgarantie

De mystificatie van het productieproces binnen één en dezelfde figuur maakt dat biografie doorgaans meer aandacht krijgt dan werk. Denk aan boeken over de woning van de architect. Denk ook aan erfopvolging van vader op zoon/zonen. Denk aan dynastieën in de wereld van ontwerp. Het uitspitten van deze onderwerpen laat ik over aan de populaire pers. Wat er ook van aan is, de naam van de architect functioneert als kwaliteitsgarantie. Het vergemakkelijkt keuzen in jaarboeken en architectuurwedstrijden. De personificatie van architecturale kwaliteit genereert een oeuvre. Werk wordt herkenbaar en relevant ten opzichte van ander werk van dezelfde persoon.

Deze sterkte is tegelijk een zwakte. De personificatie van architectuur maakt haar ook discutabel. Dat is precies wat er gebeurde in de Biertempel. De samenwerkende vennootschap van Belgische bierbrouwers en Stad Brussel dacht dat de verwijzing naar een gerenommeerde architect als Paul Robbrecht de discussie zou verstillen. Het omgekeerde was het geval en het ontwerp ging functioneren als een rode lap op een stier. Paul Robbrecht had beter moeten weten. Het is alweer zo’n tien jaar geleden dat hij als eerste in de pers kwam ter verdediging van de architecturale kwaliteit van de Oosterweelverbinding op een moment dat het volksreferendum een duidelijk ‘Nee!’ had laten horen. Of het interview de genadeslag gaf aan de brugconstructie is niet helemaal duidelijk, maar met de Lange Wapper is het nooit meer goed gekomen.

Het eenzame optreden van de architect toont de gapende leegte onder het ontwerp en het totaal gebrek aan draagvlak. In het geval van de Biertempel sprong Sven Gatz, Vlaams minister van Cultuur en Brussel, in de bres. Hij verdedigde het mooie project van Robbrecht & Daem omwille van een diepgaande beslissing onder beleidsmakers (klonk nogal aristocratisch) en de betrokkenheid van Brussels Bouwmeester Kristiaan Borret. De ene vader verdrong de andere vader – en met elke stap klinkt het draagvlak onder architectuur iets holler. Is een architectuurcultuur mogelijk zonder vaderfiguren? En hoe ziet die er dan uit? Ik laat het onderwerp voor een volgende keer.

 

Column #3 over de oorsprongen van de architectuur. Gepubliceerd in: Architect : Vakblad voor de Architect, 49 (1), pp. 122-124

 

Categories: Architecture

Type: Article

Share: