Article

Welkom in de woestijn van de neoliberale vrijheid

BAVO


2008, Uitgeverij IJzer

1 Irak, proeftuin van de neoliberale vrijheid

Dankzij de dagelijkse berichtgeving over de oorlog tegen het terrorisme in Irak en Afghanistan zijn de lotgevallen van de vrijheid in de 21ste eeuw alom bekend. We leven vandaag op het historische moment waarin het nastreven en uitleven van de individuele vrijheid als allerhoogste waarde te boek staat. Het aantal regimes dat nog niet begrepen heeft dat de veelkleurige uitingsvormen van de individuele vrijheid niet ongestraft te onderdrukken zijn, krimpt – ook met de vriendelijke hulp van Nederland – zienderogen. Niettemin maakt de oorlog in Irak ook duidelijk dat de onmiddellijke realisatie van de paradijselijke toestand waarin elk individu de eigen vrijheid onbelemmerd kan uitleven, gepaard gaat met de tegenovergestelde situatie. De tijdelijke uitzonderingstoestand die de heersende machten in het leven roepen voor de duur van de implementatie van een liberale heilstaat, zet niet alleen elk basisgevoel van vrijheid op het spel, ook verdwijnt individuele vrijheid meer dan ooit in een utopisch vergezicht.

Na het aftoppen van het dictatoriale regime is het land in de greep van wat waarnemers beschouwen als sektarisch geweld. Het gaat dan om een strijd waarin clans elkaar op uiterst brute en moorddadige wijze de mogelijkheid ontzeggen om zich vrij en ongedwongen op het publieke toneel te manifesteren. Maar ook op een meer fundamentele manier is vrijheid vandaag in het geding. Denk aan de persvrijheid bijvoorbeeld. Door journalisten goed ‘in te bedden’ in het militaire apparaat wordt elke berichtgeving zorgvuldig gecensureerd – om niet te zeggen geënsceneerd. Denk ook aan de manier waarop niet alleen het publiek recht opgeschort wordt door het oorlogsrecht, maar deze laatste zélf uitgehold wordt door de oorlog in grote mate te privatiseren. Het geval Irak is hiermee exemplarisch voor de paradox dat het hartstochtelijk nastreven van het hoogste goed niet tot een goed einde te brengen is zonder deze laatste zélf op het spel te zetten. De ontwikkelingen in Irak tonen hoe de onmiddellijke implementatie van vrijheid resulteert in haar exacte tegendeel: de liquidatie ervan, oftewel: liberticide.

Dit geldt niet alleen voor het Irakese individu, ook op bestuurlijk niveau stond het Iraakse volk nooit verder af van zelfbestuur – toch op de fundamentele terreinen. Zo beschrijft David Harvey hoe de installatie van een eigen representatieve regering pas mogelijk bleek na eerst – in de periode onder bestuur van Paul Bremmer – staatshervormingen door te duwen die Irak in lijn brachten met neoliberale maatregelen die gedecreteerd worden door internationale instituties.[i] Het gaat dan om de privatisering van alle overheidsgecontroleerde sectoren (behalve de olievoorraden omdat deze van internationaal belang zijn), het vrijmaken van de controle op arbeid, het mogelijk maken om winsten te repatriëren naar de moederlanden, etc. Dat deze maatregelen als een dief in de nacht geïmplementeerd werden zonder het plaatselijke draagvlak te controleren, laat staan te consulteren, toont hoe een eigen, onafhankelijke opinie en positie van het Irakese volk volkomen ongewenst waren. Het beloofde zelfbestuur van de Irakezen valt zo tijdelijk – maar toch op het meest fundamentele ogenblik – samen met exact het tegenovergestelde: de dwang om een vreemde controlemacht te accepteren die onder aanvoeren van een ‘afwezige’ dictator (in casu Paul Bremmer) zonder enige beperkingen een specifieke set van institutionele arrangementen ordonneert.

2 Bremmer in de Polder

Nu hoeven we in Nederland niet direct opgelucht adem te halen. Het zou een pijnlijke misrekening zijn – om niet te zeggen: getuigen van ideologische verblinding – om te denken dat, terwijl de hele wereld zucht en kreunt onder het juk van neoliberale disciplineringsacties()regel schrappen)verspreiden. vens vanwege bepaalde wereldinstituties, Nederland op wonderbaarlijke wijze hieraan zou ontkomen. Neem de huidige ontwikkelingen op het vlak van ruimtelijke politiek in Nederland bijvoorbeeld, waar de neoliberale machtsovername in volle hevigheid woedt. Zo spreekt men vandaag niet langer over ‘ruimtelijke ordening’, zoals traditioneel het geval was, maar over ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Hiermee wil men af van het imago van de ruimtelijke planning als het laatste bastion van de welvaartsstaat, één van de laatste departementen waar men nog niet begrepen heeft dat men de samenleving niet langer – als men het al ooit kon – kan ‘maken’ van bovenaf, vanuit een centraal punt. De consensus vandaag is dat dit niet alleen onmogelijk is, maar ook onwenselijk aangezien het indruist tegen de basisprincipes van vrijheid en democratie. Ruimtelijke ontwikkeling komt er op neer dat het centrale bestuur vanuit ‘Den Haag’ niet langer met bepaalde stelsels van regels en normen activiteiten op de lagere bestuurlijke niveau’s ‘ordent’, maar deze laatste ertoe aanzet zichzelf te besturen en ontwikkelen. Het lokale niveau, zoals grootstedelijke gebieden of stedelijke regio’s, wordt zo in staat gesteld om haar eigen koers uit te zetten, in te spelen op de lokale behoeften en de eigen kwaliteiten en potenties aan te boren.

Wat echter de ultieme bevrijding van de Nederlandse regio’s zou moeten bewerkstelligen, komt feitelijk neer op de mobilisatie van alle lokale krachtbronnen in functie van de strijd van Nederland om een goede plek te veroveren op de globale marktplaats. De afslanking en terugtrekking van de nationale overheid betekent immers allesbehalve dat haar impact op het lokale krachtenveld verdwenen is. Het gaat eerder om een herdefinitie van het takenpakket van de nationale overheid waarbij de laatste geheel volgens het neoliberale gedachtegoed – en zoals elk bedrijf – haar kernactiviteiten gaat bepalen, en wel in termen van het versterken van de nationale concurrentiepositie. Het aanzwengelen van competitie tussen de afzonderlijke stedelijke regio’s door hen te dwingen ‘op eigen benen te staan’ of ‘de eigen broek op te houden’ moet gezien worden als een onderdeel van deze herformulering van het nationale belang in termen van de concurrentiepositie. We stoten dus opnieuw op de paradox van de vrijheid: doordat ruimtelijke ontwikkeling op de meest fundamentele wijze ‘geframed’ is door een neoliberale ideologie van competitie, bewerkstelligt het streven naar een volwaardig stedelijk of regionaal zelfbestuur – met de mogelijkheid van steden en regio’s om een eigen geluid te laten horen en van onderop alternatieve ontwikkelingen op gang te zetten – precies het omgekeerde: het instellen van een algemeen gebod om de eigen ontwikkeling ten dienste te stellen van de concurrentiepositie van het bedrijf Nederland. Verlost van alle onnodige ballast kan de nationale overheid zich volledig kwijten van haar taak als neutrale coach die de regio’s voortdurend herinnert aan hun strategisch belang voor de nationale welvaart en hen helpt om hun potenties hiertoe maximaal uit te nutten. Zoals elke goede coach grijpt de overheid tevens in als regionale ontwikkelingen niet (of onvoldoende) bijdragen aan de concurrentiepositie van Nederland en stuurt in die gevallen via disciplinaire acties bij.

Maar nog op een andere manier raakt het neoliberaal project voor regionaal zelfbestuur verstrikt in paradoxen en tegenstrijdigheden. Zo gaat de herverkaveling van het Nederlandse ruimtelijke landschap in nieuwe regionale entiteiten (zoals de Zuidvleugel, Noordvleugel, Stadsregio Arnhem-Nijmegen, Parkstad Limburg, etc.) gepaard met een wildgroei aan extra-, quasi- en semi-politieke bestuurslichamen (zoals Bestuur Platform Zuidvleugel, Ontwikkelingsmaatschappij Parkstad Limburg, etc.) Deze laatste verenigen rond een bepaald project of regionale eenheid alle betrokken ‘actoren’ zoals publieke overheden, ondernemers, sociale organisaties en andere lokale bewegingen. Al deze partijen krijgen dan zogezegd een min of meer gelijkwaardige stem in de regionale ontwikkeling. Dergelijke horizontale, rizomatische samenwerkingsverbanden begrenzen echter om verschillenden redenen de officiële ambitie om de regio’s zichzelf van onderop te laten besturen. In de eerste plaats is het neerzetten van alle partijen als (al dan niet gelijkwaardige) actoren een manier om draagvlak te creëren voor het grotere project om competitieve regio’s te doen bijdragen aan de Nederlandse concurrentiepositie. Ten tweede is het samenbrengen van verschillende organen in één enkele organisatie ideaal om – al naargelang het uitkomt – alle onder normale omstandigheden geldende reguleringen op te heffen en zich te bedienen van op maat gesneden beleidsmatige of fiscale arrangementen. Zo stellen de kruisverbanden tussen verschillende partijen op diverse bestuurlijke echelons de nieuwe organisaties in staat om zich niet alleen flexibel te bewegen over scheidingen tussen publiek en privé, maar ook over gangbare scheidslijnen binnen het publiek bestuur– zoals het in Nederland als heilig beschouwde ‘Huis van Thorbecke’ dat een onderscheid aanbracht tussen Rijk, provincies, gemeenten – en hier maximaal profijt uit te halen. Tenslotte wordt met dergelijke extrabestuurlijke organen de beslissingsmacht geconcentreerd in centra die niet langer onder democratische controle staan en daardoor haar agenda kunnen bepalen en doordrukken zonder hierover maatschappelijke verantwoording af te leggen.[ii]

Het zijn deze nieuwe, quasi-democratische regionale of stedelijke entiteiten die in Nederland buiten discussie staan en ervoor zorgen dat het overhevelen van de portefeuilles aan het lokale niveau vooral een symbolische geste is, doordat het elke vrije zelforganisatie per definitie uitsluit. Nederland dreigt zo niet alleen in de Aziatische woestijnvlakten, maar ook in de eigen achtertuin steeds dieper weg te zinken in de paradox van de vrijheid.In zijn huidige vorm laat regionaal zelfbestuur vooral een hevige en bitsige broederstrijd ontstaan over wie gezien wordt als rechtmatige ‘actor’ – en dus over wie als gesprekspartner mag aanschuiven aan de onderhandelingstafel en wie slechts achteraf in een klankbordmeeting ingelicht wordt over de genomen beslissingen.

3 De toestand is hopeloos, maar niet ernstig

We moeten echter opletten niet te verzanden in apocalyptische fantasmen over de hedendaagse moord op de vrijheid – alsof deze vandaag geheel en al de nek omgewrongen wordt en de sluiting van de publieke ruimte nabij is. Dergelijke dystopische scenario’s zijn slechts voer voor de linkse mythe van de markt als een onoverwinnelijke machine die haar programma om elke menselijke faculteit te commodificeren ongestoord en wars van elk menselijk lijden doorvoert en hierbij elk verzet op slinkse wijze negeert dan wel integreert.

Een dergelijke impressie is uiteraard niet helemaal onterecht. Denk bijvoorbeeld aan de manier waarop elke kritiek op het democratische tekort van huidige regionale organen van zelfbestuur gepresenteerd wordt als een vraag om méér neoliberalisme en zo wordt omgebogen in een verhuld pleidooi voor een nog verder doorgedreven toepassing van lichte, horizontale, actor-gestuurde bestuursorganen. Maar ook al bevat deze these van het neoliberalisme als een autistische, alle verzet en kritiek absorberende kracht een kern van waarheid, toch lijkt zij vooral te leiden tot mythevorming en elke echte discussie over mogelijke alternatieven of verzet onmogelijk te maken.

Het is ongetwijfeld David Harvey die deze afleidingsfunctie van het links-dystopische denken op meest rake wijze typeerde. Juist in een tijd waarin een ongekende herstructurering plaatsvond van de wereldpopulatie, van haar politieke en haar institutionele structuren en van de eigenste ecologie van de aarde, zo merkte Harvey op, bleek deze slechts bespreekbaar in de vorm van duistere visoenen waarin destructieve en vooral ongrijpbare processen ons leven beheersen.[iii] Dergelijk doemdenken leidt niet alleen de aandacht af van een concrete discussie over het nut en voordeel van de neoliberale herstructurering van de Nederlandse samenleving, het biedt ook een min of meer logische verklaring voor de passiviteit tegenover, deze herstructurering en de toevlucht tot een humanitair discours. Het idee heerst dan dat als we niet onmiddellijk constructief handelen en een aantal humanitaire basisrechten per direct veiligstellen – gezondheid, leefbaarheid, veiligheid, een aantal ecologische basiswaarden, en ja, zelfs cultuur – het leed allemaal nog veel erger zal worden. Zo is het in Nederland inmiddels een traditie om de gestage afbraak van de sociale zorg te koppelen aan het versterken van mantelzorg vanuit de familie, de sloop in de sociale huisvesting te koppelen aan herstelprogramma’s van het sociale weefsel in buurten, de privatisering van de publieke ruimte te koppelen aan enkele culturele compensatiemaatregelen, enz. Door zoals humanitaire organisaties alle aandacht te richten op het direct lenigen van alle menselijk leed dat men aantreft in de wereld, vermijdt men een grondige discussie over de socio-politieke context waarbinnen al dit leed in de eerste plaats ontstond.

Het voeren van een dystopisch discours leidt zo tot een opmerkelijke chantage. Elke oppositie tegen de uitwassen van het neoliberalisme wordt verplicht om niet enkel te focussen op de spreekwoordelijke ‘beren op de weg’, maar na te denken over realistische voorstellen om de euvels te verhelpen of het leed te lenigen. Elk falen om aan deze opdracht te voldoen is aanleiding om de oppositie aan de kant te zetten als het slag critici die bijzonder vaardig is in het blootleggen van alle gebreken van het systeem, maar nooit zelf initiatief neemt of constructief meedenkt hoe het veroorzaakte leed snel en efficiënt te verhelpen is. Op die manier worden de rollen omgedraaid: critici worden weggezet als hysterische subjecten die misschien wel de vinger op de zere plekken weten te leggen, maar vervolgens een pervers genot erin scheppen om vanaf de kantlijn te blijven roepen over wat er allemaal fout loopt. Tegenover dit soort – deels reëel bestaande, deels ingebeelde – critici kunnen de bekritiseerden zich uiteraard presenteren als authentieke figuren die maar al te goed weten dat ze bloed aan de handen hebben doch bereid zijn hiervoor verantwoordelijkheid te dragen en de nodige compensatiemaatregelen te treffen.

4 Wie is er bang van IJzeren Rita?

Ook al geeft de neoliberale orde duidelijk een eigen ‘spin’ aan dergelijke links-dystopisch denken, toch moet deze laatste hiervoor zelf verantwoordelijk gesteld worden. Immers, als alles zo erg is, waarom wordt het neoliberale model – en haar misplaatste, oppervlakkige geflirt met individuele vrijheid – niet per direct naar het rariteitenkabinet van de geschiedenis verwezen in plaats van zich vanuit een humanitaire bezorgdheid in te zetten om de excessen van dit model te compenseren via allerlei sociale interventies? Een dergelijke attitude – die we kunnen typeren met de formule ‘de toestand is hopeloos, maar niet ernstig’ – gaat volledig voorbij aan het feit dat dergelijke compenserende acties volop deel uitmaken van het neoliberale systeem zelf. Of, anders gezegd, de tegenstelling neoliberaal/sociaal – eerder dan een externe tegenstelling te vormen – moet binnen het neoliberalisme zélf gesitueerd worden. Niet alleen zijn de sociale maatregelen slinkse kunstgrepen die de meest desastreuze effecten van de neoliberale herstructurering van Nederland afvlakken, in de eerste plaats is het een noodzakelijke voorwaarde om hiervoor überhaupt draagvlak te creëren.

We denken hierbij aan het idee van Slavoj Zizek dat elke onverkorte toepassing van een ideologie onhoudbaar is en dat elk systeem haar officiële boodschap noodzakelijkerwijs moet afzwakken om de harten van mensen voor zich te winnen.[iv] Deze zelfbeperking kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van het presenteren van het beleid als een natuurlijke evenwichtsoefening tussen tegenstrijdige tendensen. Het is niet voor niets dat minister-president Balkenende nog vóór hij de noodzakelijke ‘zure’ maatregelen trof – bijvoorbeeld de noodzakelijk geachte privatisering van overheidsdiensten – het ‘zoet’, dat wil zeggen een aantal sociale herstel maatregelingen, al aankondigde.

Eerder dan een goedkope truc om te scoren in de aanloop naar de naderende verkiezingen, was het vooral de enige manier om sociale onrust te vermijden. Denk ook aan het hevige verzet waarop Rita Verdonk stuitte in haar poging om haar taken als Minister van vreemdelingenzaken – dit is het handhaven van de asielwetgeving en het streng aanpakken van elke inbreuk hierop – onverkort uit te voeren zonder zich te laten vermurwen door lokale druk, individuele drama’s of enig sociaal bewustzijn. Deze houding maakte ‘IJzeren Rita’ niet alleen in het linkse kamp onaanvaardbaar – dat ligt voor de hand – maar verdeelde in de eerste plaats haar eigen rechtse kamp. Deze laatste viel uiteen in een groep van fervente aanhangers van de ‘aanpak Verdonk’ en een groep van tegenstanders die Verdonk opriepen om de verkrampte houding te matigen en op een meer flexibele manier om te gaan met haar officiële beleid om enkel hoogopgeleide kenniswerkers aan te trekken en andere gelukszoekers zo snel mogelijk te repatriëren naar het land van oorsprong.

Het neoliberalisme is zich met andere woorden maar al te goed bewust dat – als ze niet op al te groot verzet wil stuiten – haar herstructureringsprogramma’s goed moet inbedden in een sociaal, esthetisch, ecologisch en/of democratisch programma. Het beantwoordt hiermee aan de eigenschap van het kapitalistische systeem om tegenstrijdige tendensen te mobiliseren, en hier voortdurend tussen te laveren. Deze eigenschap beschreef Immanuel Wallerstein aan de hand van wat hij aanduidde met de term ‘groepisme’: het toestaan dat uitgesloten onderdelen van de samenleving zich als groep episodisch manifesteren op het maatschappelijke toneel, bijvoorbeeld door middel van kiesrecht, maakt het mogelijk om elke meer fundamentele eis tot maatschappelijke verandering af te wimpelen.[v] Het neoliberalisme zal dan wel streven naar een herstel van een klassenmaatschappij, een maatschappij met verschillende snelheden, zij doet dit niet zonder haar project te presenteren als onderdeel van een breed gedragen, progressieve, democratische en emancipatoire beweging die er bijvoorbeeld naar streeft dat elke groep – ook de meerverdieners – zich in alle vrijheid kan manifesteren. Hetzelfde geldt voor het openstellen van het openbare bestuur voor private partijen, dat gepresenteerd wordt als een mogelijkheid om te komen tot de eeuwenlange democratische roep naar regionaal zelfbestuur.

5 Enkel vermarkting kan het milieu nog redden

Het integreren van tegengestelde tendensen biedt echter niet alleen een ideologische winst, maar beantwoordt vandaag vooral aan een economische noodzakelijkheid. Het is geen toeval dat de meest recente Nota Ruimte bijvoorbeeld tal van voorstellen lanceert om tegenstrijdige ruimteclaims te integreren. Men streeft hierbij niet langer alleen naar het compenseren van bouwprogramma’s bijvoorbeeld door het voorzien van extra investeringen in het groen (de zogenaamde ‘groen voor rood’ regel), maar naar mogelijkheden om groene programma’s op meer innige wijze te verweven en kruisen met aan haar vreemde programma’s zoals infrastructuur (‘blauw-groen’) of woningen en bedrijven (‘rood-groen’). Zo promoot de Nota Ruimte het bouwen van nieuwe, grootschalige landgoederen in het groene hart als de ultieme vorm van een ecologische ruimtelijke politiek. Terwijl het bouwprogramma wordt gepresenteerd als generator van de noodzakelijke inkomsten om het groene programma betaalbaar te maken, wordt het groene, exclusieve, landelijke karakter uitgespeeld als onuitputtelijke bron van meerwaarde voor het rode programma. Eenzelfde verweving vindt plaats in de recente herstructurering van de sociale huisvesting in Nederland waar het vervangen van sociale huisvesting door koopwoningen voor het topsegment van de woonmarkt gezien wordt als de noodzakelijke voorwaarde om de ‘niet rendabele toppen’ van de sociale huisvesting af te vlakken en dus als de ultieme manier om sociale huisvesting duurzaam te maken.

In het licht van deze schijnbaar onproblematische integratie van tegengestelde tendensen in de Nederlandse ruimtelijke ontwikkeling, is het moeilijk niet te denken aan de sublieme omschrijving die Slavoj Zizek geeft van het hedendaagse subject als een ‘yup die zijn zaakjes goed op orde heeft, maar toch een alternatief, antikapitalistisch aura cultiveert’.[vi] Dieter Lesage had ongetwijfeld dezelfde gespleten subjectiviteit op het oog in zijn omschrijving van het hedendaagse individu als iemand die na een bloederige dag op de aandelenmarkt, zich intensief bezighoudt met nobele doelen zoals het redden van de natuur, cultuur of mensheid.[vii] De hierboven beschreven kruising en versmelting van tegengestelde tendensen dwingt ons deze sociologische profielen nog een stap verder te brengen: in de Nederlandse ruimtelijke ontwikkeling lopen deze tendensen niet zomaar naast elkaar, maar nemen ze de vorm aan van een Möbiusband waarin je onopgemerkt van de ene zijde van de tegenstelling op de andere zijde verzeild raakt. Op onproblematische wijze wordt het redden van de ecologische infrastructuur gekoppeld aan haar ontwikkeling tot toeristisch groengebied of zelfs groene toplocatie. In deze reeks past ook het geloof dat sociale programma’s pas betaalbaar zijn door ze te zien als alternatief tewerkstellingsprogramma’s die specifieke niches in de economie invullen. Tenslotte verandert ook cultuur – als iets dat van oudsher te boek staat als oneconomisch en onfunctioneel – door het ongegeneerd te kruisen met sociale, politieke of economisch programma’s in haar tegendeel: een maatschappelijke nuttige en zelfs economisch rendabele sector die maatschappelijke partijen in staat stelt om elke investering dubbel en dik terug te verdienen.

Deze ‘promotie’ van niet-economische zaken als cultuur, milieu en sociale zaken tot katalysatoren van economische groei moet worden gesitueerd tegen het eeuwenoude proces van het internaliseren door de markt van wat men ‘externaliteiten’ noemt. De laatste decennia stond vooral het milieu in de belangstelling als een essentiële externaliteit van het kapitalisme. Een breed gedragen maatschappelijke beweging hekelde het feit dat hoewel het milieu één van de mogelijkheidsvoorwaarden vormt van de economie – als reservoir van grondstoffen, als stortplek voor haar restproducten, als habitat van hun werknemers enzovoorts – de markt hiervoor geen verantwoordelijkheid neemt. Sterker nog, de negatieve effecten van de kapitalistische exploitatie van het milieu – vervuiling, uitputting, verlies aan leefbaarheid – komen vaak voor rekening van lokale gemeenschappen of de staat. Jaren van felle politieke strijd door de groene bewegingen heeft ervoor gezorgd dat deze externaliteit vandaag meer en meer geïncorporeerd aar sector)’

gviteit?oursen te gebeeldhouwd, te gebeiteld akt de zin nodeloos ingewikkeld, dus wordt. Zo worden bedrijven verplicht om te betalen voor hun gebruik van de natuur, of om er weer in te investeren. Voorts worden de milieueffecten van op stapel liggende projectontwikkelingen volop verrekend in de maatschappelijke baten. Zoals we hierboven reeds uitlegden, heeft deze incorporatie vandaag haar voltooiing gevonden: groen wordt niet langer beschouwd als een lastenpost, het zwakke broertje, maar wordt volop uitgespeeld als meerwaarde, als iets waar de consument graag wat extra voor neertelt. Deze empowerment gebeurt uiteraard tegen een hoge prijs: meer bepaald, de consensus dat de ongeremde economische ontwikkeling en exploitatie van groen de enige manier is om het te redden van haar degeneratie of zelfs uitroeiing.

6 De strijd voor de vrijheid van wie?

De paradox van de vrijheid – vrijheid die resulteert in haar tegendeel – mag dan wel het hedendaagse subject in de ban houden, het is beslist niet de enige paradox die het neoliberalisme tekent. Of om preciezer te zijn: als we de Nederlandse vertaling van het neoliberale project in ogenschouw nemen, is de paradox van de vrijheid beslist niet de meest fundamentele paradox. Binnen de Nederlandse context speelt eerder de paradox dat juist op het moment dat de individuele vrijheid uitgeroepen is tot het hoogste, meest nastrevenswaardige goed, binnen een en dezelfde beweging op tal van ingenieuze manieren gezocht wordt om deze te verknopen met tegengestelde tendensen. Het is deze terugtrekkende beweging – tenminste, afgemeten aan het hardcore neoliberalisme dat de regering Bush ontplooit – die aan het neoliberalisme haar specifieke Nederlandse ‘draai’ geeft: strikt economische logica’s worden episodisch en op fragmentarische wijze gekruist met progressieve sociale, culturele en ecologische waarden. Binnen dergelijk neoliberalisme met een Nederlands gezicht vervullen deze waarden, eerder dan het bewijs van een oprecht sociaal of ecologisch bewustzijn, het bind- en glijmiddel dat de Nederlandse maatschappij in staat stelt in diepgaande zin te ‘neoliberaliseren’ met behoud van een progressief, verlicht imago.[viii]

Het specifieke probleem waarop we in Nederland stuiten is dus niet zozeer een tekort aan moreel bewustzijn – waardoor een losgeslagen fixatie op individuele vrijheid zichzelf dreigt teniet te doen. Nederland lijdt aan precies het tegenovergestelde: een teveel aan morele belemmeringen – die het karakter aannemen van externe factoren – en een algemene bereidheid om vrije ontwikkeling sterk in te perken. Dit zou een authentiek gebaar van zelfbeperking vormen, was het niet dat dit Nederland toelaat om voortdurend op de uitkijk staan voor zogenaamde ‘win-win’ situaties. Het gaat dan om de zoektocht naar interessante compromissen tussen conflicterende belangen, strekkingen en partijen die garanderen dat niet alleen alle betrokkenen iets winnen, maar ook niet zonder elkaar kunnen optreden. Precies deze pactvorming maakt dat het ideaal van de vrijheid meer te verliezen dan te winnen heeft binnen de obsessionele preoccupatie met ‘win-win’ situaties.

De cruciale vraag is dus niet hoe het hedendaagse individu te beschermen tegen de dreiging van een mogelijke liberticide, als wel welke strategieën er voorhanden zijn om de voortdurende beperkingen waarin het ideaal van de vrijheid opgenomen wordt, open te breken? Het lijkt ons volkomen legitiem – en het is het vooral ook waard – om voor een ideaal als vrijheid te strijden. Hierbij is het echter wel van belang om precies te definiëren om welke vrijheid het gaat, voor welke groepen en waartoe deze vrijheid dient? De invulling van deze vragen kan een wereld van verschil maken in de beoordeling of een vrijheidsstrijd legitiem is of niet. Zo moeten we bijvoorbeeld een onderscheid maken of de strijd geleverd wordt voor mensen die elke mogelijkheid ontnomen is om zich vrij te ontwikkelen of voor mensen die hun vrijheid reeds goed ingedijkt hebben. In het laatste geval maakt de strijd slechts deel uit van een poging om privileges verder – desnoods met geweld – te beveiligen, in het eerste geval kan het de kern vormen van een democratische beweging.

Hierbij moeten we democratie, in navolging van Jacques Rancière, terugbrengen tot het moment waarop een conflict losbarst tussen de gevestigde orde en het onderdeel van de maatschappij dat misschien wel volop bijdraagt aan de algemene rijkdom doch hiervoor niet erkend wordt.[ix] We hoeven niet eens te denken aan de globale situatie waarbij onze westerse vrijheden mogelijk gemaakt worden door het gewelddadig uitsluiten van miljarden paupers in de Derde Wereld, door hen elke bewegingsvrijheid (en individuele ontwikkeling) op barbaarse wijze te ontzeggen – Wallerstein creëerde hiervoor de term ‘democratisch fascisme’.[x] Ook het verlichte Nederland staat bol van voorbeelden. Denk bijvoorbeeld aan de manier waarop de schijnbaar grenzeloze ontplooiing van de individuele vrijheid van de midden- en bovenklasse ten koste gaat van de vrijheid van zovele arbeiders uit Oost-Europa, die de uitbouw van bijvoorbeeld welstandsvrije kavels, nieuwe landgoederen en stadsvilla’s betalen met goedkope arbeid. Om nog maar te zwijgen over het fenomeen van de zogenaamde herstructurerings- of herhuisvestingsnomaden: een aanzienlijke groep die misschien wel het Nederlandse burgerschap bezit, maar door gebrek aan middelen bij elke stedelijke vernieuwingsoperatie plaats dient in te ruimen voor meer aantrekkelijke woonconsumenten en zo op gepaste tijdstippen van de ene achterstandswijk naar de andere gedeporteerd wordt.

In al deze gevallen is er geen nood aan een ‘neoliberalisme met een humaan gezicht’, maar eerder aan een vrijheidsbeweging die desnoods bereid is op volstrekt ‘inhumane’ wijze haar vrijheidsideaal na te streven. In het geval van de herhuisvestingsnomaden is het geen zaak om deze te faciliteren met verfrissende alternatieven op sociale huisvesting – daar is het juist het resultaat van. Het komt er eerder op aan om voor deze subjecten onverkort de vrije toegang tot de stedelijke ruimte te eisen – ook al druist dit lijnrecht in tegen de veronderstelde natuurlijke balans of menging in stadswijken tussen zogenaamde meer- en minderverdieners, waarbij de aanwezigheid van de eerste groep de zogenaamde overlast van de laatste draaglijk moet maken. Op het vraagstuk van de moord op de vrijheid moeten we dus antwoorden: ‘Best, maar de vrijheid van wie? En om wat te doen precies?’

[1] Harvey, David, A brief history of neoliberalism. Oxford University Press: 2005.

[2] Ook hier zijn er uiteraard uitzonderingen op de regel van zelfbestuur. Op vlak van de ruimtelijke ordening gaat het dan om de zaken die van uitzonderlijk belang geacht worden voor de internationale concurrentiepositie zoals zaken de Amsterdam-Zuidas ontwikkeling, Schiphol, etc. Het management van deze activiteiten blijft onder centraal gezag staan. Zie: Nota Ruimte, Den Haag: 2004.

[3] Harvey, David, ‘Contested Cities: social process and spatial form’, in: Jewson, N. en MacGregor, S. (red.), Transforming Cities: contested governance and new spatial devisions. Routledge: 1997.

[4] Zizek, Slavoj, Pleidooi voor intolerantie. Boom: 1998.

[5] Wallerstein, Immanuel, After Liberalism. The New Press: 1995.

[6] Interview Slavoj Zizek, ‘I am a Fighting Atheist’ door Doug Henwood, februari 2002, http://bad.eserver.org/issues/2002/59/zizek.html

[7] Lesage, Dieter, ‘De zoo van Treblinka, de toeristische stad in het tijdperk van het globale concentratiekamp’, in: Amanshauser, H., Pedanik, M. en Sachs, H. (red.) Trichtlinnburg I, een affaire met de stad, Jan van Eyck Academy: 2005, pp. 63-73

[8] Wallerstein, Immanuel, Historical Capitalism with Capitalist Civilization. Verso: 1995.

[9] Rancière, Jacques, La Mésentente: Politique et philosophie, Galilée: 1995.

[10] Wallerstein, Immanuel, Historical Capitalism with Capitalist Civilization. Verso: 1995.

Essay gepubliceerd in: Robin Brouwer et al. (eds.), Liberticide, Utrecht: Uitgeverij Ijzer, 2008.

Categories: Urban planning

Type: Article

Share: