Article

Rediscover your wholeness!

BAVO


2003, Erfgoedhuis Zuid-Holland

Vijf manieren om de spanning tussen economie en identiteit op te lossen

In een tijd van toenemende globalisering en vermarkting komen lokale identiteiten meer en meer onder druk te staan – ook in de Duin- en Bollenstreek. Met name de bollenidentiteit ondervindt steeds meer moeite in het accepteren van hedendaagse ontwikkelingen die zich in een razend tempo aandienen. Het fragiele evenwicht dat deze regionale identiteit jarenlang tot stand bracht tussen de uiteenlopende maatschappelijke en economische belangen in de streek, is hiermee verbroken. De bollenidentiteit lijkt uiteen te spatten in de strijd tussen streekbewoners, bollenindustrie, projectontwikkelaars, toeristische sector, natuurbeheer, Schiphol, de middenstand, buitenlandse seizoenarbeiders en vele anderen.

Download PDF

In een tijd van toenemende globalisering en vermarkting komen lokale identiteiten meer en meer onder druk te staan – ook in de Duin- en Bollenstreek. Met name de bollenidentiteit ondervindt steeds meer moeite in het accepteren van hedendaagse ontwikkelingen die zich in een razend tempo aandienen. Het fragiele evenwicht dat deze regionale identiteit jarenlang tot stand bracht tussen de uiteenlopende maatschappelijke en economische belangen in de streek, is hiermee verbroken. De bollenidentiteit lijkt uiteen te spatten in de strijd tussen streekbewoners, bollenindustrie, projectontwikkelaars, toeristische sector, natuurbeheer, Schiphol, de middenstand, buitenlandse seizoenarbeiders en vele anderen.

Om dit conflict op te lossen hanteert men doorgaans twee methodes. De klassieke aanpak bestaat erin de invloed van marktprocessen op de bollenidentiteit in al haar complexiteit te onderzoeken, om vervolgens tot een duidelijke probleemstelling te komen. De meer pragmatische aanpak probeert door middel van doelgerichte acties rechtstreeks te interveniëren in het conflict. Men laat het aan de praktijk over om uit te maken welke oplossingen werken en welke niet. Beide methodes hebben hun beperkingen. In het eerste geval ontaardt het onderzoek vaak in een eindeloos gesteggel tussen partijen, die elkaar bestoken met tegensprekende opinies. Hierdoor strandt elke poging om een eenduidige, objectieve diagnose te formuleren van waaruit oplossingen kunnen gezocht worden. De tweede aanpak leidt veelal tot een catalogus van uiterst specifieke acties die kunnen ingezet worden in uiterst concrete situaties. Of deze voorgebakken recepten ook in staat zijn om een antwoord te geven op de bredere problematiek, blijft dan een onbeantwoordbare vraag.

BAVO omzeilt deze dubbele impasse door de twee methodes te kortsluiten: in eerste instantie vertrekken we – net zoals in de tweede aanpak – vanuit enkele uiterst concrete oplossingen voor het conflict tussen identiteit en economische bedrijvigheid in de Duin- en Bollenstreek. Het gaat hier om acties die ‘van de bodem op’ werken: themarestaurants, burgeralternatieven, stadsmanagers, etc. Op basis van een ‘schuinse’ lezing van deze fenomenen komen we tot vijf standaardrecepten waarmee de conflictsituatie leefbaar gemaakt wordt. In tweede instantie zullen we van hieruit – net zoals in de eerste aanpak – op zoek gaan naar een scherpe probleemstelling. In deze diagnose weigeren we echter in te gaan op de bulk aan tegenstrijdige opinies en conflicterende eisen in het bollendebat. Integendeel, wij zijn ervan overtuigd dat enkel en alleen via de vijf leefbaarheidsstrategieën doorgestoten kan worden tot de reële kern van het conflict tussen identiteit en economie. Het voordeel van deze werkwijze is dat ze tevens leidt tot een leidraad en toetssteen voor toekomstige interventies.

In de trant van Anton Pieck

In de aanpak van een populair pannenkoekenrestaurant in Lisse lokaliseren wij een eerste strategie. Dit restaurant huurde ‘sprookjesmaker’ Anton Pieck in om gadgets te ontwerpen voor haar horecaruimte. Het gaat onder meer om een levensgrote replica van Vrouw Holle, een waterput, een venstertje en een dwerghut. Deze details moeten de klanten terugbrengen naar een tijd waarin grootmoedertjes op traditionele en onbaatzuchtige wijze pannekoeken bakten voor de jongeren van het dorp. Volgens ons berust deze commerciële strategie op een fetisjistisch principe: enkele gadgets worden geacht de consument een intense ervaring te bieden van een fictief verleden zodat de vervreemdende werking, eigen aan het hedendaagse horecabedrijf, tijdelijk onzichtbaar gemaakt wordt.

Dezelfde fetisjistische ‘oplossing’ wordt ook toegepast op de Duin- en Bollenstreek in zijn geheel. Veel partijen zijn gealarmeerd over de toenemende erosie van de streekeigen normen en waarden als gevolg van (multi)nationale marktontwikkelingen. Tegelijkertijd weet men dat de Bollenstreek economisch niet kan achterblijven. Om deze onmogelijke situatie leefbaar te maken, gaat men op grote schaal fetisjen inzetten. Denk bijvoorbeeld aan de sculpturen van bollenpellers die vandaag overal uit de grond schieten op rotondes in de Duin- en Bollenstreek. Ook streekbewoners, die zich doorgaans smalend uitlaten over deze wat pathetische en pseudo-historische taferelen, laten zich op collectieve feesten door deze beelden al te graag overtuigen dat de bollenidentiteit levendiger is dan ooit. De redenering hierbij gaat als volgt: “oké, ik weet maar al te goed dat het volpoten van de rotondes in de streek met karikaturale beelden ontoereikend is om de streek te wapenen tegen het eroderend effect van de markt, niettemin staat of valt onze identiteit met deze details.”

In de trant van Truman Burbank

De tweede leefbaarheidsstrategie ligt in het verlengde van de zuiverheidsobsessie die vandaag woedt in de Duin- en Bollenstreek. In Lisse bijvoorbeeld heerst er een sterke drang om de integriteit van ‘het Vierkant’ in haar oude glorie te herstellen. Deze unieke stedelijke ruimte met haar omsloten karakter en typische geveltjes wordt vandaag verstoord door een pompeuze supermarkt met bijbehorende parkeervlakte. Iedereen is het er over eens dat dit walgelijke gedrocht moet uitgebannen worden. Na deze transplantatie wil men dit ‘gat’ opvullen met programma’s die op een meer harmonieuze manier aansluiten op het historische profiel van de buurt. Men denkt aan gezellige kroegen, antiquairs, ambachtelijke kunstboetieks of zelfs een volkstheater. We herkennen hierin dezelfde werkwijze als de hedendaagse fitness- en cosmeticapraktijken: op obsessieve wijze probeert men elke lichamelijke veroudering of aftakeling tegen te gaan met behulp van aerobics, huidverzorging en lichaamschirurgie. In het geval van het Vierkant gebruikt men dezelfde technieken om de tegenovergestelde situatie te realiseren: “door elk verjongingsverschijnsel, elke manifestatie van de hedendaagse behoeftes van de gemeenschap uit te bannen en via transplantaties een artificiële oudheid te creëren, kunnen we de schijn hoog houden van een traditionele dorpsgemeenschap in een historisch dorpslichaam.”

Deze obsessionele strategie is niet zonder gevaar. Door elke vorm van eigentijdse bedrijvigheid te transplanteren naar shoppingcentra of industriële zones, dreigt het uitgezuiverde centrum te verworden tot een spookbuurt die elke aansluiting met het ‘echte’ leven mist. Het is in het licht van deze problematiek dat we de recente populariteit van de stadsmanager moeten begrijpen. Hij wordt aangesteld om – in overeenstemming met de historische identiteit van de buurt – allerhande activiteiten en evenementen te initiëren, die het steriele hart van het dorp opnieuw leven inblazen. Ons punt is dat dergelijke reanimatiepogingen precies in hun succes slechts kunnen falen. Ze leiden meer tot scenario’s als The Truman Show. Naar analogie van deze komedie kunnen we het Vierkant zien als één grote filmstudio, waarin de lokale gemeenschap voortdurend in de weer is om bezoeker, toerist en dorpsgenoot het gevoel te geven binnen te treden in een dorpsgemeenschap waar nog steeds een harmonie bestaat tussen het maatschappelijke leven en de traditionele bollenteelt.

In de trant van Albert Heijn

De werkwijze van politiek correcte supermarktketens zoals Albert Heijn bracht ons op een derde leefbaarheidsstrategie. AH biedt een heel slimme oplossing voor het hedendaagse dilemma tussen enerzijds de noodzaak van schaalvergroting, efficiency en standaardisering, en anderzijds de steeds luider klinkende vraag van de consumenten naar kleinschaligheid, lokale kleur en een toegespitst aanbod. In haar winkelruimte recreëert ze het circuit van kleine buurtwinkeltjes (warme bakker, ambachtelijke slager, bloemenkraam, etc.) dat zo eigen is voor de traditionele Nederlandse samenleving. Op deze manier probeert AH het economische proces weer transparant te maken: de consument kan toekijken hoe zijn produkt ter plekke gesneden en geplastificeerd wordt, het personeel heeft de voldoening van het op directe wijze aanbieden van haar produkt aan de samenleving. We mogen ons echter niet laten misleiden door deze zogenaamde interactiviteit tussen de samenleving en de markt. Ze doet ons eerder denken aan wat men in de psychoanalyse interpassiviteit noemt. Hierbij is het de constante activiteit van AH om oplossingen te formuleren voor de wensen van de samenleving, juist als een strategie om de consument ‘passief ’ te houden. Beter gezegd, om te verhinderen dat de samenleving een vraag stelt die AH niet kan oplossen, speelt zij handig in op politiek correcte thema’s die ‘goed in de markt liggen’.

Bij het herbestemmen van de voormalige veilingcomplexen in de dorpscentra van de Duin- en Bollenstreek past men doorgaans dezelfde strategie toe. De projectontwikkelaars zijn uiterst gevoelig voor de angst van de bevolking voor de komst van machinaal ontworpen huizen-, winkel- en kantoorblokken. Ze gaan dan ook zorgvuldig te werk en schakelen experts in om te onderzoeken hoe traditionele kenmerken van de Duinen Bollenstreek geactualiseerd kunnen worden. Het spreekt voor zich dat het om economische redenen voor de projectontwikkelaar onhaalbaar is om bijvoorbeeld de behoefte van de gemeenschap aan een sterk identificatiepunt te bevredigen met een kerk of een cultureel centrum. De stelligheid waarmee hij vervolgens een provocerend kunstwerk, publiciteitszuil of opvallende woontoren naar voren schuift als de hedendaagse vorm van een dergelijk identificatiepunt, lijkt dan ook vooral gemotiveerd door het feit dat deze laatste wél in zijn kraam passen. Opnieuw heerst hier dus dezelfde interpassieve logica: “als eigentijdse projectontwikkelaar ben ik voortdurend in de weer om een actueel antwoord te bieden op de vraag van de gemeenschap naar identiteit en historische continuïteit, zo belet ik dat de gemeenschap een identiteitseis stelt die niet verenigbaar is met mijn economische belangen en bijgevolg mijn positie binnen de woonmarkt ondermijnt.”

In de trant van Hilbrand Nawijn

De vierde strategie zien we in de ijver van burgerallianties die bijvoorbeeld in Lisse streven voor het behoud van een veilinghal, die waarschijnlijk de baan zal moeten ruimen voor een kantoor- en woningcomplex. De Lissese gemeenschap draagt de veilinghal in haar hart omdat ze hier een voorbeeld heeft van een situatie waarin de economische bedrijvigheid van de Bollenstreek naadloos aansluit op de lokale cultuur: de veilinghal biedt immers buiten het bollenseizoen een platform aan tal van socioculturele activiteiten. Het slopen van de hal voor het snelle profijt van enkele projectontwikkelaars ervaart de gemeenschap dan ook als een slag in haar gezicht. Enkele wakkere burgers zijn het zat dat dergelijke ingrijpende beslissing ‘van bovenaf’ geïmplementeerd wordt en willen met een alternatief masterplan bewijzen dat het ‘anders en beter’ kan. Ondanks alle goede intenties van deze acties, is het onze stelling dat deze geen echt alternatief kunnen en zelfs willen bieden. Burgeralternatieven zijn namelijk uitermate bedreven in het detecteren van alle zwakke plekken bij de tegenstrevers en zullen deze met veel genot openbaar maken. Niettemin zullen zij het nooit zover laten komen dat hun tegenstrevers de spreekwoordelijke handdoek in de ring gooien en dat zij nu zelf de politieke agenda moeten uitvoeren.

Vooral mensen die ‘vanuit de bodem op’ politiek willen interveniëren, belanden vaak in een hysterische positie. Al snel merkt men dat het binnen de vrije marktsamenleving niet zo eenvoudig is om idealen in praktijk te brengen en dat er voor een politicus weinig ‘financiële’ speelruimte is om het ‘echt anders’ te doen. Het voorstel voor een generaal pardon voor vluchtelingen van voormalig minister Nawijn is hiervan een goed voorbeeld. Eerder dan ‘Den Haag’ eens goed wakker te schudden, bleek politiek Nederland met zo’n sloganesk en wild voorstel goed uit de voeten te kunnen. Ofwel het voorstel werd gemakkelijk weggelachen als ‘onwerkbaar’ en volstrekt naïef. Ofwel het voorstel werd snel en ‘realistisch’ afgewerkt: men berekende hoeveel mensen eventueel aanspraak kunnen maken op asiel, zonder dat dit het ‘evenwicht’ in de Nederlandse economie en samenleving verstoort en klaar is Kees. De extremiteit van het generaal pardon lijkt er dan ook vooral op gericht te zijn elke fundamentele discussie over de vluchtelingenproblematiek te vermijden (en het eigen gezicht te redden). Vanuit dit voorbeeld kunnen we het lot van de veilinghal in Lisse reeds voorspellen: ofwel het behoud van de veilinghal wordt gezien als emotioneel en onhaalbaar; ofwel de veilinghal wordt opgenomen in een ‘werkbaar’ voorstel en rendabel gemaakt als evenementenhal, rolschaatspiste of iets dergelijks.

In de trant van Rem Koolhaas

De huidige trend binnen de avant-garde om commerciële gebouwen uit de zeventiger en tachtiger jaren een authentieke waarde toe te kennen, bracht ons op de vijfde strategie. Winkelcomplexen als het Madelief in Lisse worden in deze strategie tot iconen van een tijdsgeest, waarin commerciële gebouwen nog niet gedwongen werden om zich een identiteit aan te meten op basis van het verleden of de context. Men wendde daarentegen de nieuwe marktnormen (grote open winkeloppervlaktes, voldoende opslagruimte en een afzonderlijke ‘bevoorradingshaven’) aan als aanleiding voor een experimenteel gebruik van materiaal, vorm en constructie. Deze ode aan de functionalistische ‘look’– kubistische volumes, gestandaardiseerde gevelpanelen en/of grote glaspartijen – botst uiteraard met de opvatting van de meerderheid. Een architectuur die weigert een dialoog aan te gaan met de levensstijl, bouwtraditie of geschiedenis van de plek, en zich radicaal overgeeft aan de abstracte wetten van de markt, wordt vandaag niet breed maatschappelijk gedragen. De traditionele bollenschuur daarentegen wél: ondanks hun duidelijke economische functie zouden deze gebouwen méér zijn dan een platte container voor deze functie.

Welnu, ontwerpers als Rem Koolhaas zouden het onzinnig vinden om bijvoorbeeld de constructiewijze of typologie van de bollenschuur mee te nemen in de huidige architectuurproductie, zelfs niet in een geactualiseerd jasje. Elementen als winkelgiganten, bedrijvenparken en snelweginfrastructuur moeten daarentegen zonder reserves geaffirmeerd worden als de identiteitsdragers van de 21e eeuw. De architectuurdiscipline moet zich volledig toewijden aan het bedenken van de meest sublieme vorm voor deze laatkapitalistische programma’s. Het probleem van deze avant-garde is uiteraard dat ze door haar afkeer van de conservatieve consensus volstrekt onkritisch wordt ten opzichte van de architectuur van de markt. In dit opzicht is ze te vergelijken met de tactiek van de obscenicus: “door al mijn energie te wijden aan het confronteren van de gemeenschap met hetgeen ze niet durft te affirmeren, hoef ik geen kritisch oordeel te vellen over de waarde van hetgeen ik affirmeer.” Dezelfde automatische affirmatie van het ‘afval van de ander’ belet ook de hier besproken avant-garde stroming om de marktarchitectuur kritisch te benaderen en te komen tot een ‘echt’ alternatief.

Put your history to the test!

Tot slot van deze beknopte inventarisatie dienen twee vragen beantwoord te worden. Ten eerste zal het de opmerkzame lezer niet ontgaan zijn dat deze vijf posities zich op de een of andere manier verhouden tot de bollenidentiteit. Deze lezer kan zich afvragen in hoeverre het zogenaamde bollenverleden geen fictie is die de cultuurhistorische realiteit geweld aandoet – een rookscherm waarachter eigenbelangen schuilgaan. Ten tweede kan iemand opmerken dat onze inventarisatie misschien wel op scherpe wijze de mechanismen van deze populaire strategieën blootlegt, maar bijzonder vaag blijft over wat ons nu te doen staat. Hij zal dan polsen of wij een betere, ultieme strategie achter de hand houden.

Wat de eerste vraag betreft, kunnen we niet genoeg benadrukken dat het geen toeval is dat de beelden van bollenpellers anno 1900 vrijwel overal en in alle debatten opduiken. Eerder dan te zoeken naar de werkelijke, andere, persoonlijke en/of miskende identiteiten van de Duin- en Bollenstreek, is het volgens ons veel productiever om deze beelden uiterst serieus te nemen. Het is duidelijk dat alle partijen in deze beelden een symbool zien van een situatie waarin het arbeidsproces en de lokale cultuur naadloos in elkaar opgaan. Niettemin is het op zijn minst opmerkelijk dat men in de harde realiteit van het arbeidsleven anno 1900 een intens en doorwrocht levensgeluk afleest. Ondanks de onmiskenbare inconsistentie van deze associatie, zijn alle vijf posities erop gericht deze geconstrueerde symbiose tussen mens en arbeid opnieuw te verwerkelijken.

  • De eerste positie esthetiseert de vooronderstelde harmonie in een aantal imago’s, gadgets, sculpturen, etc.
  • De tweede positie implementeert deze fictieve symbiose letterlijk door bijvoorbeeld een vestigingsbeleid te voeren in het voordeel van artisanale winkeltjes, traditionele kroegen, etc.
  • De derde positie actualiseert de veronderstelde harmonieuze productieverhoudingen anno 1900 door het productieproces opnieuw transparant te maken.
  • De vierde positie beroept zich op de vooronderstelde socio-economische harmonie voor zijn acties tegen de mistoestanden in de streek, zoals de kwestie van de buitenlandse seizoenarbeiders.
  • De laatste positie zoekt naar de hedendaagse, laatkapitalistische vorm van deze symbiotische situatie, en zal bijvoorbeeld spreken over het ‘nomadische bestaan’.

Van hieruit kunnen we een bondig antwoord formuleren op de tweede vraag. In het bepalen van een strategie komt het erop aan de leugen te doorzien van deze zogenaamde verloren symbiose tussen economie en identiteit. Zij moet ons doen geloven dat een dergelijke ideale toestand ooit bestaan heeft of ooit zal bestaan. Op die manier stelt ze ons in staat blind te blijven voor de reële spanning in de Duin- en Bollenstreek: terwijl de ‘bollen’ slechts kunnen overleven door buitenlandse seizoenarbeiders aan te trekken, moeten deze werkkrachten tegelijk afgestoten worden: enerzijds omdat hun pseudo-legale positie nodig is om de bolleneconomie ‘werkbaar’ te houden, anderzijds omdat ze geen volwaardig deel kunnen uitmaken van de ‘bollengemeenschap’ zonder dat haar oerhollandse imago op de helling komt te staan. Als men dan vraagt wat er ons na deze analyse te doen staat, dan is ons antwoord klaar en duidelijk: zolang men niet vanuit de juiste vooronderstelling wil vertrekken, moet men zwijgen – elke oplossing zal telkens opnieuw de reële kern van de zaak negeren. Pas door de gespleten logica van de bollen kort te sluiten en dit binnen de vijf besproken strategieën, kunnen alternatieven naar voren komen die er werkelijk toe doen.

Essay gepubliceerd in : Bureau Venhuizen, Geest en Grond, culturele planologie in de Duin- en Bollenstreek, december 2003, pp. 138-146

Boekgegevens
Nederlandse uitgave / 404 pp / 150 x 210 mm / hardcover / 135 full color en 87 zwartwit afbeeldingen / € 29,50 / ISBN 90-808898-1-4.

Geest en Grond is een project van Bureau Venhuizen in opdracht van Erfgoedhuis Zuid-Holland (september 2002 tot januari 2005)

Geest en Grond, culturele planologie in de Duin- en Bollenstreek is ontstaan in opdracht van de Provincie Zuid-Holland en het Erfgoedhuis Zuid-Holland. Geest en Grond wordt financieel mogelijk gemaakt door de Provincie Zuid-Holland, het Pact van Teylingen en het Stimuleringsfonds voor Architectuur op grond van de Regeling Projectsubsidies Belvedere.

Categories: Urban planning

Type: Article

Share: