Article

Pleidooi voor een oncreatieve stad – het zelfinterview

BAVO


21/09/2006, MyCreativity Reader

Download: http://networkcultures.org/_uploads/20.pdf

Jullie nemen met het ‘Pleidooi voor een oncreatieve stad’ een opmerkelijke stelling in. Jullie stellen dat de creatieve sector, gezien haar instrumentalisering in functie van bepaalde politiek-economische processen, moet inzetten op ‘oncreativiteit’. Nog los van wat het betekent om oncreatief te zijn, vraag ik me in de eerste plaats af of het überhaupt zinvol is om uit te gaan van een komplottheorie? Akkoord, creatieve krachten worden vaak ingepakt door een platvloerse manipulatie op basis van politieke en economische belangen. Zo moeten ze vaak opdraven als kraakwacht en worden ze gebruikt om een bohémien klimaat te creëren. Hiermee kan het voor de buitenwacht overkomen alsof de creatieve sector op de schoot zit van makelaars en overheden. Je mag niet vergeten dat dit slechts de halve waarheid is. In de realiteit komen deze groepen vaker dan niet met geslepen messen tegen over elkaar te staan en kunnen ze elkaars bloed wel drinken. Vanwaar die gebetenheid op de rol van de creatieve sector?

Ten eerste gaat het hier niet zomaar om ‘bepaalde politieke en economische processen’. De creatie van een bohémien klimaat, het creëren van gedifferentieerde woonmilieu’s, het terugbrengen van lichte, creatieve vormen van productie in woongebieden, zijn allemaal stuk voor stuk dé must do’s van de wat men ‘ruimtelijke ontwikkeling’ noemt. Zoals je weet zou ‘ruimtelijke ontwikkeling’ de natuurlijke opvolger zijn van de ‘ruimtelijke ordening’. Nu volgens ons is dat enkel zo als je uitgaat van een neoliberale ideologie. Maar goed, dat hebben we uitgeschreven in ons Pleidooi.

Akkoord, maar mijn vraag ging over de beoordeling van de creatieve sector…

Wel, je kunt deze achtergrond niet zomaar loskoppelen van de beoordeling van de medeplichtigheid tussen de creatieve sector en het huidige, neoliberale regime van creatieve stedelijkheid. Dus, in antwoord op je vraag, het volgende: je moet een onderscheid maken tussen objectieve en subjectieve medeplichtigheid. Er is sprake van subjectieve medeplichtigheid als een creatieve actor – een beeldend kunstenaar, een vormgever, een architect – bewust meedoet met het huidige gebruik van cultuur als een middel om de spektakelwaarde van de publieke ruimte op te drijven. Of ook om het democratische gehalte ervan te simuleren, door bijvoorbeeld participatieavondjes te organiseren terwijl je er toch niet in geloofd. Dat gebeurt vaak als je architecten hoort zeggen dat ‘klankbordgroepen’ die gemeenten inlassen een maat voor niets is waar nauwelijks rekening mee gehouden wordt in de finale doorberekening van een project. In dit geval onderschrijft de creatieve actor de dominante invulling van creativiteit. Of hij ziet er toch in ieder geval niet het problematische karakter ervan in. Goed, met dit soort onkritische figuren ben je als criticus uiteraard snel klaar …

Maar wat dan met de groep die zich juist verzet tegen dergelijke bedenkelijke onkritische coöptatie? Als we over de creatieve sector spreken, gaat het ook om mensen die hun professionele bezigheden op een heel geëngageerde manier ten dienste stellen van de maatschappij. Het toonbeeld van wakkere burgers dus.

Dit is een veel lastigere categorie om te bekritiseren. We geloven zeker dat er veel mensen in de creatieve sector met alle beste bedoelingen van de wereld hun beroep uitoefenen – en gelukkig maar. In de vele reacties die we ontvingen op het ‘Pleidooi voor een oncreatieve stad’ sprong één categorie in het oog. Meer bepaald de groep die enerzijds onze kritiek op het neoliberale misbruik van creativiteit volmondig beaamden en anderzijds duidelijk maakten dat hun eigen participatie aan dit beleid niet in tegenspraak is met hun eigen uitgangspunten. Na eerst in niet mis te verstane bewoordingen hun onvrede met de huidige ‘neoliberalisering’ van creativiteit te uitten, deed men dan verslag van hun verwoedde strijd met deze krachten. De ene benadrukte voor zijn bijdragen geen subsidies ontvangen te hebben. De ander stelde dat hun progressieve initiatief vooral een ‘bone in the throat’ was van de overheden en projectontwikkelaars en deed verslag van de heroïsche strijd die ze geleverd hebben om de plannen zo goed als mogelijk te realiseren. Nog anderen waren trots op de manier waarop ze de overheidssubsidies opportunistisch aangewend hebben: door op officieel vlak goede vrienden te blijven met de gemeente, kan je op inhoudelijk vlak je ‘eigen ding’ doen.

Hartverwarmend, toch?

Het is hier dat onze notie van objectieve medeplichtigheid relevant is. Wij stellen dat de afwezigheid van een relatie met de overheid – of de aanwezigheid van een negatieve relatie – niet betekent dat de culturele krachten in kwestie niet objectief medeplichtig zijn aan het régime van de creatieve stad. Hiermee bedoelen we dat, hoeveel tegenkanting een alternatief, cultureel initiatief ook mag ondervonden hebben, het niet wegneemt dat het binnen de stedelijke economie prima kan functioneren als het bewijs van haar hoge creatieve gehalte. Ondanks zichzelf, communiceren veel alternatieve culturele projecten naar de buitenwereld toe dat er een broeierige stedelijke ondercultuur aanwezig is – dit wil zeggen, precies wat de stadsmanagers graag zien gebeuren in hun poging om investeerders en hooggekwalificeerd personeel aan te trekken. De creatie van een bohémien klimaat heeft alles te maken met wakkere, bewuste burgers die hun eigen gangetje gaan en zich niet één, twee, drie laten inpassen in het systeem. Dit is de objectieve medeplichtigheid: ook al wordt je creatieve actor genegeerd door de overheid of markt, heb je geen enkele ambitie om met hen samen te werken, en is je enige link met hen een magere subsidie die bovendien opportunistisch inzet voor een progressief doeleinde… dan nog kan je creatieve activiteit perfect in hun stadsontwikkelingsstrategie passen.

O.K., maar dat is wel deel van de strategie die toegepast wordt: de middelen van het systeem gebruiken tegen zichzelf.

Zo gemakkelijk is dat niet om een systeem van binnenuit te ondermijnen. Je mag niet vergeten dat objectieve medeplichtigheid juist los loopt van elke subjectieve attitude. Met alle krediet, maar in de praktijk zijn de meeste heroïsche verhalen over ‘subversie van binnenin’ niet meer dan veel woorden om de eigen handen in onschuld te wassen. Er valt veel te zeggen over ‘subversie van binnenin’, maar dan moet je wel al de randvoorwaarden in rekening brengen – waar, hoe en om wat te doen? Als je deze niet in rekening brengt, dan mag je het wel schudden. Dan beland je met dergelijke strategie onvermijdelijk in de positie van wat Immanuel Wallerstein met betrekking tot het racisme de ‘onbezoldigde agenten van de heersende orde’ noemde. In het geval van de creatieve sector gaat het dan om ‘de onderbetaalde agenten van de heersende, neoliberale orde.’

Hoor ik jullie dan zeggen dat de creatieve sector gewoon moet uitgaan van eigen sterkte? Zou het helpen als we nu eens gewoon niet langer wakker liggen van de hedendaagse toe-eigening van de term creativiteit door stadsmanagers? Het kan dan misschien duidelijk worden dat de creativiteit van deze laatste toch maar een farce is.

Ook deze strategie is vrij populair onder culturele activisten. Wij zijn echter even sceptisch tegenover de strategie om van binnenuit te werken als de strategie van onverschilligheid. Men stelt dan dat culturele krachten wars van het dominante discours over creativiteit gewoon zelf moeten blijven verder zoeken naar alternatieve vormen van creativiteit. De geschiedenis zal dan wel uitmaken welke ‘invulling’ als winnaar uit de bus komt. Deze positie komt sterk overeen met deze van de ‘menigte’ zoals Michael Hardt en Antonio Negri het beschrijven in hun manifest Empire. De menigte is volgens Hardt en Negri het nieuwe revolutionaire subject en moet zich in haar strijd ook niet teveel verhouden tot de bestaande politieke kanalen of economische systemen. Door in de eerste plaats haar eigen verlangen waar te maken, zal ze dan vroeg of laat de bestaande orde als vanzelf overbodig en irrelevant maken. Deze verzetstrategie klinkt mooi, maar is niettemin naïef. Ze ziet niet hoe in de praktijk juist subversieve, creatieve acties die er prat op gaan zich mijlenver te situeren van politieke, ideologische of economische spelletjes en hun ‘eigen ding’ doen, het heersende discours over de creatieve stad alleen maar bevestigen.

Dat heb je zojuist ook beargumenteerd. Wat brengt het de discussie verder?

Nu, dat ongeacht welke strategie je inzet je altijd moet in acht nemen dat ‘de heersende ideeën niet van de heersers zijn.’ Het is Slavoj Zizek die met deze formule Marx verbeterde. Zonder de realiteit geweld aan te doen, kunnen we gerust stellen dat dit ook geldig is voor de creatieve stad. Iedereen is het er toch over eens dat het niet de stadsmanagers zijn die de creatieve stad uitgevonden hebben? Stadsmanagers hebben ondertussen ook zelf wel begrepen dat ze zelf niet creatief genoeg zijn en enkel goed zijn in het opstrijken van meerwaardes – vandaar hun eindeloze zoektocht naar ‘authenticiteit’. Hiermee geven ze blijk van de wetenschap dat een creatieve stad ontstaat door een ‘ondergronds’ opererende culturele scène. Hoe kan je dan nog met droge ogen verkondigen dat ‘onverschilligheid’ je revolutionaire strijd een stap vooruit helpt? Laat ons eerlijk zijn, je doet gewoon het grondwerk van de stadsmarketeers die aan de kantlijn het allemaal ‘zien komen’.

Opnieuw doe je overkomen alsof er een naadloze samenwerking bestaat tussen de creatieve sector en de stadsmanagers. Hoe verklaar je de hoogoplopende frustraties bij beide partijen?

De frustratie van de stadsmanagers is van een totaal andere orde als deze bij de creatieve sector. De frustratie bij de creatieve sector is vooral een symptoom van de strijd over wie zich het ‘auteurschap’ toeeigent van de creativiteit. De stadsmanagers gaan voor een stuk mee in deze strijd – vandaar het voortdurende gesteggel. Maar zoals iedereen weet is een auteursrecht ook niet alles. Concepten zijn heel tijdelijk van aard en worden sterk bepaald door bepaalde materiële of politieke omstandigheden. Dus reken je niet rijk met een auteursrecht: wat vandaag ‘in’ is, is morgen waardeloos historisch artefact. Je maakt je ronduit belachelijk om als je niet om de zoveel tijd met iets creatief voor de dag komt. Belangrijker is om er als de kippen bij te zijn om elke creativiteit te zich aandient maximaal uit te nutten – creativiteit is ook maar een wegwerpproduct. De frustratie bij de stadsmanagers richt zich op deze snel veranderende condities. De frustratie van de stadsmanagers is dus van een totaal andere orde als deze bij de creatieve sector. Het is meer een bezorgdheid over de toegang tot nieuwe energiebronnen. Als stadsmanagers een creatieve groep laten vallen is het dus meer uit een ‘gedesinteresseerde interesse’. Slaap in dat geval maar op twee oren, ondanks al het gesteggel zullen stadsmanagers altijd terug aanbellen: ze zullen je een vaderlijk schouderklopje geven en je aansporen om in het vervolg nog ietsje authentieker te zijn.

Dat verandert het perspectief enigszins…

Wees daar maar zeker van: het vraagt om een herdenking van het stempel creativiteit. Het is niet zomaar als leukigheid dat we voor ‘oncreativiteit’ pleiten. Het gaat er eerder om de heersende dwang om creatief te zijn naast ons neer te leggen en een conceptuele ruimte te creëren waarin kan nagedacht worden over de lotgevallen van de creatieve sector zèlf. We moeten maar eens ophouden met te zeuren over recuperatie en toe-eigening van het zogenaamde authentieke door de bestaande orde. Die mantra’s kennen we nu allemaal wel, en het kan vaak niet verbergen dat het ook maar een bewijs is dat de creatieve sector vooral zelf niet weet van welk hout peilen te maken. Is er s.v.p. nog een plaats voor een klein beetje zelfkennis en zelfkritiek? Designer Daniël van der Velden had dan overmaat aan gelijk toen hij zei dat het stempel van ‘creatieve sector’ levensgevaarlijk is, omdat het ontwerpers verplicht permanent creatief te zijn. Het voorondersteld dat je als ontwerper, kunstenaar of wat dan ook nooit mag ophouden creatief te zijn en steeds opnieuw een nieuwigheidje uit je hoed moet kunnen toveren, omdat dit nu eenmaal eigen is aan haar natuur. Als ‘creativiteit’ nog iets te betekenen heeft voor de creatieve sector, dan wordt het wel eens tijd dat haar creatieve vermogen losgelaten wordt op het doorbreken van deze platvloerse chantage als dusdanig.

Een voorbeeld?!

Laat ons vertrekken van een voorbeeld die iedereen kent: het tragische lot van de kraakbeweging in Nederland. Juist door een stel creatieve jongeren ongestoord te laten rotzooien in leegstaande pakhuizen, kunnen de eigenaars de panden later voor een vette winst doorverkopen als gevolg van de verhoogde marktwaarde ervan. Niet alleen van de buurt door de creatieve buzz die de krakers er hebben gegenereerd, maar ook het pand zelf: vandaag is het wonen in een loft de norm geworden. Dit is, nogmaals, wat we bedoelen met objectieve medeplichtigheid: de vraag of de krakers zich bewust waren van het feit dat zij in de kaart speelden van de makelaars, of de tegenwerping dat dit helemaal niet hun doel was, is hier volstrekt irrelevant. Creatieve krachten moeten worden afgerekend op de objectieve effecten dat hun acties genereren. Het feit dat juist hun onverschilligheid ten opzichte van de bestaande orde de makelaarsklasse verrijkt heeft en projectontwikkelaars dé succesformule qua eigentijds wonen in de hand gespeeld heeft, moet hen toch iets kunnen schelen?

De kraakbeweging…

Zeg niet dat de kraakbeweging een oud voorbeeld is! Het zou ons te ver leiden om alle hedendaagse voorbeelden hiervan uit de doeken te doen. Neem bijvoorbeeld Rotterdam: die is de laatste tijd druk bezig tal van broedplaatsen te installeren in alle soorten en gewichten en op de meest exotische plaatsen. In het Lloydkwartier, dat is een ontwikkeling op een oud havendok, wordt voor de creatieve ‘upperclass’ een woonwerkoase uit de grond gestampt, in de volksbuurt Spangen worden dan weer pandjes voor een prikje weggeschonken aan een minder begenadigd deel van de creatieve sector.

Je bedoelt dat de creatieve sector, waarvan de kraakbeweging een traditioneel voorbeeld is, haar eigen recuperatie al op voorhand had kunnen en moeten voorspellen? Dat lijkt me sterk.

Dit is in ieder geval waar wij voor pleiten: de goede oude strategie van de culturele avant-garde om de eigen bestaansvoorwaarden mee te reflecteren in de beoordeling van het werk. Voor het geval van de krakers zouden zij moeten nadenken hoe juist de waardevermeerdering die ontstaat door het genereren van broeierige, creatieve stedelijke milieus, kan worden gesaboteerd. Wat zou er met andere woorden gebeuren als creatieve krachten, zoals krakers, zouden ingaan tegen hun onmiddellijke reflex om een gebouw of buurt op te laden door middel van alternatieve programma’s en creatieve ingrepen? Waar wij benieuwd in zijn is wat er zou gebeuren als de creatieve sector haar interventies bewust zouden organiseren opdat het een waardevermindering doorvoert op de pandjes die ze toegestopt krijgen. Zou dan niet al snel blijken wat de onuitgesproken mogelijkheidsvoorwaarden zijn van hun onverschilligheid? Meer bepaald, dat de makelaars en overheden niet tussenbeide komen zolang de autonome acties van de krakers voor hen productief zijn.

Dat is flauw. Je kan de creatieve sector toch niet aanspreken op hun medeplichtigheid als dit eerder een projectie is vanuit de bestaande orde? Het blijft sterk om te stellen dat creatieve krachten moeten verhinderen dat hun goedbedoelde initiatieven in de kaart speelt van externe krachten. Als je door moet van wakker liggen, is wel heel erg moeilijk om nog iets authentiek te doen.

Kijk, we zeggen toch niet nieuws als we stellen dat de bewijslast altijd bij de creatieve sector zelf ligt. Om haar gratis vruchtgebruik van panden te legitimeren naar de bestaande orde toe, zullen creatieve groepen – kraakbeweging incluis – altijd zeggen: ‘je kan ons niet buitengooien, want we bieden een meerwaarde en unieke kwaliteit aan de buurt!’ Al zal de overheid dit niet openlijk toegeven, overheden kunnen toch alleen maar blij zijn met dergelijke geëngageerde stedelingen? Sterker nog: zijn deze creatieve actoren hiermee niet de ideale leerling van de klas? Ondernemend, innovatief, zelfredzaam, pragmatisch, flexibel en ga zo maar door. Wij stellen dat een creatief verzet die de naam waardig is, alles in het werk moet stellen om deze ideale rol – elders spreken we van ‘het subject dat wordt verondersteld te ondermijnen’ – niet op zich te nemen. Met andere woorden, de creatieve sector moet de ongeschreven regels in haar ondanks alles soepele interactie met zogenaamd ‘externe’ factoren – waarvan het externe karakter sterk te betwijfelen valt als je zelf reeds alle argumenten in de mond van de ander legt – opzeggen. Oncreatief zijn is één mogelijke strategie. We staan open voor andere strategieën.

Als ik het goed heb, moeten creatieve krachten door ‘oncreatief’ te zijn, dus in de eerste plaats hun eigen bevoorrechte – en volgens jullie misplaatste – positie in de stedelijke marketing schema’s opofferen? Dat lijkt me beangstigend dicht te komen bij de mythische figuur Medea die haar eigen kinderen opofferde…

Oncreativiteit is ook maar een concept. Je kan het ook uitdrukken als ‘het leren genieten van het recht niet creatief te zijn’.

Verklaar je nader.

Erg toepasselijk hier is het centrale motto van de Sloveense rockband Laibach, dat als volgt gaat: ‘enkel zij die de taal spreken van de heersende manipulatie, zijn niet gevangen in die manipulatie’. Als we dit omkeren, impliceert dit dat al die creatieve krachten die een veilige afstand willen behouden ten opzichte van de taal van de heersende machten en er zich onverschillig toe verhouden, juist in de greep zitten van haar manipulatie. Al het gesteggel toont dat de creatieve sector er vandaag gewoon niet aan onderuit kan dat er iemand anders aan het roer staat. Met de alomtegenwoordigheid van de ‘creatieve stad’ kun je het woord creativiteit niet langer in de mond nemen zonder het gevaar te lopen in de kaart te spelen van de status-quo. Er moet dus gedacht worden aan strategieën om de term creativiteit opnieuw te claimen, om de overheersende invulling ervan te contesteren. Een eerste stap hiertoe bestaat er in om het huidige misbruik van de term creativiteit simpelweg te boycotten. Dit wil zeggen, door te stellen dat als ‘dit’ vandaag creativiteit is, wij liever oncreatief zijn. Het is gewoon onbegrijpelijk dat de creatieve sector haar eigen, meest karakteristieke handelsmerk – ‘creativiteit’ – van het brood laat eten door neoliberale krachten.

Met het ‘Pleidooi voor een oncreatieve stad’ roepen jullie dus op tot een boycot?

Waarom niet? Elke andere sector zou reeds fel geprotesteerd hebben en naar Den Haag gewandeld zijn. Volgens ons kan enkel een boycot duidelijkheid scheppen over waar de culturele krachten nu eigenlijk staan binnen de huidige neoliberalisering en vermarkting van een zo algemeen menselijke eigenschap als creativiteit. Het wordt tijd dat de creatieve sector Laibach toepast en dezelfde manipulatie toepast als de neoliberale orde zelf…

Niets doen is altijd gemakkelijk…

Oncreativiteit is geen doel op zich, sufkop. Het is slechts een opwippertje voor een tweede stap. Enkel dergelijke stellingname kan de creatieve sector in staat stellen om, in de vervreemding die het creëert, alternatieve vormen van creativiteit te lanceren die echt het verschil kunnen maken.

In dit zelfinterview verwerken we de ‘frequently asked questions’ naar aanleiding van het ‘Pleidooi voor een oncreatieve stad’, dat onderdeel vormde van de tentoonstelling Neo-beginners, een tentoonstelling van Reinaart Vanhoe in TENT. Rotterdam Center for the Arts, september 2006.

Een verkorte versie werd in het engels gepubliceerd in: Geert Lovink et al. (eds.), The Creativity: A Free Accidental Newspaper Dedicated to the Anonymous Creative Worker, Part I, p. 16  Download: http://networkcultures.org/_uploads/20.pdf

Categories: Urban planning

Type: Article

Share: