Article

De architecturale toekomst van een mijnverleden

Gideon Boie


2011, AA Publications

Image: Stijn Bollaert

Op de voormalige steenkoolmijn van Winterslag vormen de Energiegebouwen het nieuwe knooppunt voor creatieve bedrijvigheid in Genk. Het ontwerp van het architectenbureau 51N4E verbindt deze creatieve ontwikkelingen met het gemeenschappelijke mijnverleden. Hiermee biedt het ontwerp een helder en precies antwoord op de vraag hoe om te gaan met industrieel erfgoed, creatieve economie en stedelijke herontwikkeling.

1) Conservatie als basis voor ontwikkeling

Het ontwerp van 51N4E voor de Energiegebouwen – de machinezaal en aanpalende barenzaal – toont een lucide omgang met het industriële erfgoed op de voormalige steenkoolmijn van Winterslag. De industriële restanten worden onderworpen aan een grootscheepse herontwikkeling zonder afbreuk te doen aan de vele historische betekenislagen waarin het opgenomen ligt. Zo bieden de Energiegebouwen vandaag een podium voor een eigentijds creatief programma met o.a. cultuurcentrum, tentoonstellingsruimte, designcentrum en feestzaal. Hiermee overstijgt het ontwerp het gebruikelijke opbod tussen conservatie van monumenten enerzijds en ontwikkeling ervan anderzijds. Het grootste slachtoffer is in beide gevallen het erfgoed zelf. In het ene geval verkommert het erfgoed als een levende dode, in het andere geval als een lege huls.

De architecten spreken over een lichte renovatie die uitgaat van een vrijwillige beperking en extreme directheid. Dit betekent concreet dat het ontwerp geen confrontatie opzoekt tussen oud en nieuw en ook geen al te opzichtige relaties legt met het verleden. Het ontwerp voor de Energiegebouwen conserveert de industriële infrastructuur, zowel roerende als onroerende goederen, in de toestand waarin ze aangetroffen werd. Nieuwe aanvullingen worden zorgvuldig opgenomen in de natuurlijke identiteit van het mijnterrein. Deze zorg gaat soms zo ver dat interventies bijna onherkenbaar worden, zoals de gekaleide binnenmuren en de extra openingen in wanden en vloeren. Noodzakelijke interventies die mogelijks wel onnodig aandacht trekken, zoals de inkompartij, zijn beheerst vormgegeven in een lichte structuur van zwart gelakt staal.

De voornaamste toevoeging zijn de twee grote, aluminiumkleurige theaterdozen die – anders dan het masterplan voorschreef – in de twee oksels van het T-vormige gebouw gepositioneerd werden. Hierdoor lijken de theaterdozen een natuurlijke aanwas op het gebouwencomplex die de typische compactheid ervan nog wat vergroot. De integratie van deze twee locatievreemde elementen in het historische complex wordt geoptimaliseerd door ze te omwikkelen met een betonnen muur in toepasselijke bruine kleur. Deze directheid creëert elders ook surrealistische effecten, zoals de keramische tegelvloer die van binnen naar buiten loopt en een wandeling mogelijk maakt met zicht op het gebouw en het omliggende mijnterrein.

In de ontwikkeling van de steenkoolmijn tot C-mine onder de regie van de Stad Genk – die alle gronden opkocht van de Limburgse Reconversiemaatschappij – stond het gedeelde mijnverleden centraal. Sinds de sluiting van de steenkoolmijnen in 1988 is koortsachtig gezocht naar een nieuwe invulling van de mijnsites. Het was een komen en gaan van private en publieke partners en talloze scenario’s werden ontwikkeld – de één al meer realistisch en gepast dan de ander. Het ontwerp van 51N4E toont hoe een doordachte ontwikkeling het erfgoed niet noodzakelijk moet vervreemden van het mijnverleden, maar deze ook kan verdiepen. Zo worden de fundamenten van de industriële machines benut om een labyrintische sokkel op grondniveau te creëren waarop de verschillende programmaonderdelen inpluggen. De hoger gelegen vloer van de machinehal wordt benut als voorname bel-etage waar de industriële machines opgesteld staan als stille getuigen van het verleden. De grote en kleine theaterruimte herhalen de grote open ruimte van de machinehal en presenteren zich zo als het gepaste toneel van de nieuwe, creatieve productie op C-mine.

 

2) Een open ruimte voor de creatieve industrie

Het ontwerp voor de Energiegebouwen biedt een even helder en juist antwoord op de ambities van de stad Genk om fors te investeren in haar creatieve industrie. Het ontwerp van 51N4E laat de Energiegebouwen functioneren als een verzamelgebouw voor diverse creatieve en afgeleide activiteiten. Het ontwerp biedt elk programmaonderdeel een plek binnen het labyrintische gebouwencomplex zonder dat een individueel onderdeel de bovenhand neemt op de andere. Het ontwerp stelt zo de totaalervaring van een creatieve omgeving centraal. Zo laat de interne beleving van het gebouw nauwelijks voelen dat het cultuurcentrum met haar twee nieuwe zalen veruit de meeste oppervlakte inneemt. Ook in gebruik sluiten de verschillende programmaonderdelen naadloos op elkaar aan door de centrale machinehal te gebruiken als gemeenschappelijk voorportaal. Bovendien werd geen enkel programmaonderdeel voorzien van een individuele façade waarmee het op eigen houtje de aandacht van de bezoeker kan trekken.

De aandacht voor de totaalervaring anticipeert op de moeilijkheid om creatieve bedrijvigheid te vangen in afgelijnde hokjes en vakjes. Doorgaans blijft het onduidelijk welke maatschappelijke programma’s onder het label creativiteit vallen en welke niet. Ook zijn de producten van creatieve arbeid vaak moeilijk vooraf te voorspellen en al even vaak snel voorbijgestreefd. Bovendien vervagen in de creatieve industrie de grenzen tussen de traditionele arbeid en vrije tijd – schijnbaar onproductieve bezigheden zoals recepties maken integraal deel uit van het creatieve productieproces. Het ontwerp van 51N4E anticipeert optimaal op het onstabiele, vluchtige karakter van haar creatieve programma. Of het nu gaat om de theaterzaal, de tentoonstellingsruimte, de vergaderzalen of de ruimte voor horeca… telkens gaat het om ruimten waarin het gebruik zo open mogelijk gedefinieerd is. Op die manier kunnen de verschillende ruimten benut worden naar gelang de noden en verlangens van het moment. In dit verband is het begrijpelijk dat de verschillende ruimten niet eens benoemd zijn vanuit een vaste functie – zoals theaterzaal, vergaderzaal, gelagzaal, etc.

Het ontwerp concentreert zich uitsluitend op de vormgeving van de container waarbinnen de diverse creatieve activiteiten ongedwongen kunnen plaatsgrijpen. Dit verklaart de atypische theaterzaal waar geen scheiding aangebracht is tussen de toneelvloer en de tribune en waar bovendien het daglicht kan geregeld worden met een ingenieuze zonnewering. Hierdoor ontstaat één grote open ruimte waarin niet alleen nieuwe relaties met het publiek mogelijk worden, maar ook met de buitenwereld. In de meer gesloten, kleine theaterzaal ontbreekt een vast podium en dito tribune zodat de ruimte ook nuttig wordt voor staande activiteiten.In dezelfde zaal biedt ook het omringende balkon de mogelijkheid om de ruimte op meerdere manieren te beleven. De geconditioneerde tentoonstellingsruimte is op zijn beurt uitgerust met pivoterende wanden en zo in een handomdraai op te delen in vier.

De historische machinezaal manifesteert zich tenslotte als sluitstuk van de creatieve totaalervaring. De architecten spreken in dit verband over een expansievat die de circulatiestromen tussen de interne, private programmaonderdelen onderling en het publieke voorplein reguleert. Zij verwijzen ook naar de klassieke justitiepaleizen waar de overmaatse wandelgangen – de zogenaamde ‘salle des pas perdus’ – een gepaste ruimte biedt voor anonieme en informele interactie. Ook in de monumentale machinezaal verliest de verbindingsruimte haar noodzakelijke en functionele karakter. Wat ontstaat, is een wijdvertakte en imposante intermediaire ruimte die de toevallige bezoeker uitnodigt om te flaneren doorheen het gebouw en te genieten van de creatieve bedrijvigheid rondom.Deze ongedefinieerde ruimte stimuleert zo niet alleen de publiekswerking van de creatieve activiteiten, maar vooral ook de creatieve ondernemingszin van de bezoekers.

3) Een creatief knooppunt in een multipolaire stad

De Energiegebouwen bieden in hun nieuwe gedaante van creatieve broedplaats tenslotte een helder en juist antwoord op de stedelijke herontwikkeling van Genk. De keuze om de voormalige steenkoolmijn van Winterslag om te bouwen tot de infrastructuur voor een creatieve industrie, lijkt vandaag een heel natuurlijke keuze. In de jarenlange zoektocht passeerden niettemin talloze scenario’s de revue om telkens opnieuw afgevoerd te worden bij gebrek aan sociaal of economisch draagvlak. Vooral de beperkte armslag om nieuwe plannen te ontvouwen bleek investeerders af te schrikken. In de tussentijd verkommerde de mijn tot troosteloze getuige van een roemrijk verleden. Met de voltooiing van de Energiegebouwen kan C-mine opnieuw functioneren als de plaats waar de rijkdom van Genk geproduceerd en gepresenteerd wordt. En vooral ook de plaats waar het gemeenschapsleven als vanouds kan open bloeien.

Het ontwerp voor de Energiegebouwen vormt zo de hefboom voor de ambitie van Genk om uit te groeien tot multipolaire stad. De concentratie van alle creatieve activiteiten op de mijn van Winterslag breekt met de traditionele stadsontwikkeling vanuit een vast centrum. Vooral in historische steden ontstaat hierdoor een sterke hiërarchie tussen het centrum en de randgemeenten waarbij de laatste altijd het onderspit delven in de verdeling van investeringen en aandacht. Genk keert deze logica om door haar oude mijnterreinen uit te rusten als volwaardige stedelijke centra met eigen specialisatie. Terwijl de mijn van Winterslag ontwikkeld wordt tot het creatieve hart van Genk, wordt de mijn van Waterschei op de markt gezet als wetenschapscentrum en de mijn van Zwartberg als industrieterrein. Binnen dit schema past de ontwikkeling van het Stadsplein tot het commerciële en bestuurlijke hart van de stad. Zo ontstaan binnen Genk verschillende groeipolen die kunnen verknoopt worden met afgeleide activiteiten (zoals wonen, horeca en ontspanning) en infrastructuurnetwerken.

 

De multipolaire ontwikkeling van Genk sluit naadloos aan op de natuurlijke identiteit van de stad en de beleving ervan. Genk heeft immers nooit echt gefunctioneerd vanuit één centraal punt. Dit in de eerste plaats omdat het kleine dorp Genk door de steenkoolindustrie gegroeid is vanuit de drie omliggende mijndorpen Winterslag, Waterschei en Zwartberg. In de tweede plaats ook als gevolg van de keuze voor een suburbane stedenbouw gebaseerd op de tuinwijken. De bouw van wooneilanden waar groen en rust primeert en voorzieningen binnen handbereik liggen, heeft een wijdvertakte verkeersinfrastructuur met zich mee gebracht. Een sterke regie van het stadsbestuur is nodig om trouw te blijven aan deze multipolaire stadsontwikkeling. Zo is het begrijpelijk dat een eerdere beslissing om de mijn van Winterslag in te richten als dienstencentrum teruggedraaid werd. Deze functie biedt immers weinig ontwikkelingskansen voor de afgeleide producten, zoals de woonuitbreiding op het mijnterrein en de recreatieve ontwikkeling op de mijnterril.

 

Als knooppunt voor een creatieve industrie bieden de Energiegebouwen kansen voor een stedelijke ontwikkeling die uitgaat van de aanwezige potenties. Het stadsbestuur hanteert hierbij de visie op de stad als een sociaal-artistieke fabriek. Welvaart en welzijn worden niet langer uitsluitend binnen de traditionele fabrieksmuren geproduceerd. Vandaag is het gehele stedelijke gebeuren een bron van dynamiek en rijkdom. De concentratie van alle creatieve activiteiten in de Energiegebouwen op C-mine voorziet in een stabiel draagvlak voor deze stedelijke ontwikkeling van Genk. Met de Energiegebouwen bezit Genk nu als laatste centrumstad in Vlaanderen eindelijk een eigen volwaardige theaterzaal en tentoonstellingsruimte. Door het strategisch inzetten van ruimte en kracht kan Genk zo het eigen stedelijke leven verrijken en een eigen positie veroveren in de Euregio Maas-Rijn.

Een ingekorte versie van deze tekst werd gepubliceerd in: 51N4E, Double or Nothing, AA publications, London 2011.

Categories: Architecture

Type: Article

Share: