Article

De verhalenstrijd

BAVO


2011, MetropolisM

De discussie over politieke kunst is alomtegenwoordig vandaag. Het recente populisme-nummer van het tijdschrift Open neemt in deze discussie een verfrissende positie in door politiek te definiëren als de kunst van de verbeelding. In het inleidende essay schetst gastredacteur Merijn Oudenampsen het beeld van een politieke strijd die draait om het articuleren en re-articuleren van verhalen.

Het winnende verhaal is het verhaal dat het meest correspondeert met de intieme verlangens van de massa en deze een richting geeft. De politieke geschiedenis verschijnt zo als een opeenhoping van verhalen, die komen en gaan op de grillige cadans van het volksgeloof. Het verhaal kan linksom gaan of rechtsom gaan, bevolkingsgroepen insluiten of uitsluiten – wat telt is de verbeeldingskracht.

Het hoeft niet te verbazen dat in deze analyse vooral Geert Wilders verschijnt als grootmeester van de politieke kunst. De populaire verhalen van Wilders – over de eeuwenoude strijd tegen het water, tegen de Haagse kliek, tegen de grachtengordelelite, tegen Brussel en tegen de islamisering – hoeven dan ook niet veel tegenwerking te vrezen. Oudenampsen verwijt de linkse politiek te ontkennen dat de politieke strijd draait om de mobiliserende en disciplinerende macht van de verbeelding.

Met het falen van de linkse politiek in Nederland bakent Oudenampsen een speelveld af voor politieke kunst. Nieuwe verhalen moeten de strijd aanbinden met Wilders’ monopolie op de populaire beeldvorming. Dat deze strijd niet gemakkelijk zal worden, blijkt uit de inzet van zijn belangrijkste voorbeeld: Martin Luther King. De voorman van de burgerrechtenbeweging wist immers vanuit zijn nobele droom – waarin ook de zwarte Amerikanen fundamentele rechten op onderwijs, huisvesting en werk genieten – op meesterlijke wijze de Amerikaanse droom te herschrijven en zijn toepassing universeel te maken.

De reductie van King tot zijn droom roept echter vragen op bij de zoektocht van Oudenampsen naar nieuwe linkse verhalen. Het beperkt immers de nieuwe politieke kunst die het wil inspireren. King zelf situeerde de Mars op Washington in de eerste plaats in de realiteit.

In de aanhef van zijn toespraak geeft King duidelijk aan te spreken in de schaduw van Abraham Lincoln, die al honderd jaar voordien de emancipatie van slaven proclameerde. Een blik op de beschamende leefomstandigheden van de zwarte gemeenschap anno 1963 toont echter aan dat er nog niet veel met die rechten gebeurd is. King omschrijft de Mars op Washington als het onmiddellijk incasseren van een cheque die reeds honderd jaar circuleert maar steeds geretourneerd wordt met de vermelding ‘ontoereikende fondsen’.

King verzon geen nieuw verhaal, maar weigerde te geloven dat de verhalen van de staat bankroet zijn. Hoofdinzet was het koppelen van het diepe verlangen naar vrijheid onder de zwarte Amerikanen aan het constitutionele vrijheidsideaal. Bij zijn enthousiaste omarming van deze Amerikaanse droom heeft King niet alleen slag moeten leveren met blanke racistische groeperingen, maar ook met de eigen rangen. De zwarte bevolking dreigde elk streven naar vrijheid te laten weg glijden in een cynische terugtrekking in een eigen zwarte staat of in messianistische toekomstverwachtingen.

Het is deze verbinding van de heersende verhalen met de realiteit die meer dan ooit nodig is, ook in Nederland. Materiaal is hiervoor genoeg voorhanden. We hebben het dan niet eens zozeer over de paarse droom van een multiculturele samenleving – reeds vele malen failliet verklaard door Wilders en de traditionele partijen zelf. Belangrijker is dat ook Wilders’ politiek uiteindelijk bestaat uit een droom van vrijheid en verantwoordelijkheid. Hierdoor ontstaan unieke mogelijkheden voor links om – in de geest van King – liberale dagdromen universeel te maken en de realisatie ervan af te dwingen.

Oudenampsen heeft gelijk met zijn stelling dat links het vandaag laat afweten bij gebrek aan verbeelding. Het probleem is echter dat links ook niet realistisch genoeg is om de ongedekte cheques van Wilders te incasseren. Als er dus kansen liggen voor een politiek engagement in de kunst, dan is het wel hier.

Deze politieke kunst heeft echter geen kans van slagen als ze niet eerst zelf orde op zaken stelt. Stap 1 is het opbergen van de kritische reflex onder politieke kunstenaars ten aanzien van alles wat naar populisme ruikt. Deze overgevoeligheid brengt niets op behalve een toenemende marginalisering van de kunst. Stap 2 is het opbergen van het geloof dat progressieve verhalen steevast gerecupereerd worden door populistisch rechts – heel aanwezig in het essay van Oudenampsen. Martin Luther King bewees precies het omgekeerde: oerconservatieve verhalen bevatten elementen die aangewend kunnen worden voor progressief gebruik.

Column gepubliceerd in MetropolisM, #2, 2011

Lees hier het essay ‘Politiek populisme: spreken tot de verbeelding’ van Merijn Oudenampsen in Open 20: ‘De populistische verbeelding: Over de rol van mythen, verhalen en beeldvorming in de politiek’.

Categories: Art

Type: Article

Share: