Article

Kunstenaarsparticipatie, en hoe het leven en werk in Rotterdam verandert

BAVO


2010, TENT

Rotterdam is sinds jaar en dag de onbetwiste gangmaker van maatschappelijke vernieuwing en economi­sche welvaart in Neder­land. In de kunst is dat niet anders. Niet toevallig is precies Rotterdam de bakermat geworden van de nieuwste ontwikkeling in de kunst: de relationele esthetiek. Deze nieuwe kunststroming werpt alle gekende referentiekaders in de kunst omver door de mens niet langere als passieve consument te beschouwen, maar haar nauw te betrekken in de kunstproductie. Mensen en hun onderlinge sociale interactie vormen het materiaal en werkterrein van een nieuwe kunststroming die oeroude grenzen van de artistieke discipline opzoekt en opheft.

Download hier de pdf versie

De artistieke productie van Jeanne van Heeswijk, Kamiel Verschuren en Jonas Staal is exemplarisch. Het toont een kunstvorm die trouw blijft aan de revolutionaire strekking van de relationele esthetiek. Enerzijds wortelt het zich diep in de dagelijkse realiteit van Rotterdam. De vele maatschappelijke vraagstukken waarmee Rotterdam kampt, vormen een goudmijn aan inspiratie, mogelijkheden en opdrachten. Anderzijds maakt het een einde aan verkrampt antagonistisch en elitair denken in de kunst. De genoemde kunstenaars exploiteren niet alleen de situatie waarin zij leven en werken, zij voegen ook een eigen waarde toe in de zoektocht naar maatschappelijke verandering.

Rotterdam heeft een eigen naam geschonken aan deze ontwikkelingen in relationele esthetiek: kunstenaarsparticipatie. De term staat voor de nieuwe, onbevooroordeelde samenwerking tussen de kunstsector en publieke en private partijen. Net als in andere steden van Nederland kampen de gemeentelijke overheid, deelgemeenten, woningcorporaties en belangrijke ondernemers met talrijke vraagstukken en tekorten. Deze partijen kunnen echter in Rotterdam – en dat maakt de Rotterdamse situatie uniek – rekenen op een uitgestoken hand van kunstenaars. De eigen, vaak tegendraadse kijk van kunstenaars blijkt fundamenteel om te komen tot vindingrijke oplossingen voor hete maatschappelijke hangijzers.

Dit essay blijft trouw aan de geschetste gebeurtenissen in de Rotterdamse kunstwereld en schetst de krijtlijnen van de maatschappelijke vernieuwing die zij initieert vanuit de kunst.

Autonomie moet je verdienen

Van meet af aan is duidelijk dat de nieuwe tendens in kunstenaarsparticipatie een einde maakt aan de verlammende discussie over de autonomie van de kunst versus haar dienstbaarheid. Rotterdamse kunstenaars doorbreken elk achterhaald dogma van de kunstpraktijk en laten zich kenmerken door een onbevangen en opportunistische houding ten opzichte van andere maatschappelijke actoren. Samenwerking met – toch voor de kunstwereld – onconventionele partijen zoals projectontwikkelaars (Jeanne van Heeswijk), gemeentelijke diensten (Kamiel Verschuren) en rechtspopulistische partijen (Jonas Staal) is niet vreemd aan de Rotterdamse kunst. Verlies van autonomie is hierbij geen punt. Autonomie is immers waardeloos als de kunstenaar zichzelf en zijn kunstproductie buiten elk maatschappelijk verband situeert.

Vele generaties kunstenaars hebben zo autonomie verward met (politieke, ideologische, economische) onafhankelijkheid. Rotterdamse kunstenaars hebben goed begrepen dat juist in een – al dan niet formele – relatie met publieke en private ondernemingen, de kracht van de artistieke autonomie pas echt tot uiting kan komen. Dit inzicht vanuit de praktijk is fundamenteel onderdeel van het relationele paradigma: de autonomie van de kunstenaar dankt haar mogelijkheidsvoorwaarde aan haar relatie met het maatschappelijke krachtenveld. Het is enkel in nauwe interactie met een beleidsmaker of projectontwikkelaar dat het verschil en de eigen waarde van de kunst – aspecten waar autonome kunstenaars zich zo graag op beroepen – tot haar volle recht komt. Publiekprivate samenwerking is ook de plaats waar innovatie in de kunst pas echt relevant wordt en waardering geniet. We zien dan ook dat in situaties waar kunstenaars niet opgenomen zijn in een heteronome relatie, de eigenwaarde van kunst herleid wordt tot onverschilligheid en gemakzucht. In situaties waar kunstenaars zonder meer hun autonomie claimen, is de kwaliteit van de kunstproductie het grootste slachtoffer en verschraalt de kunstproductie tot loutere repetitie.

De ingebedde kunstenaar

Kunstenaarsparticipatie in Rotterdam trekt de consequenties uit de actor-netwerktheorie – het meest vooruitstrevende model binnen de sociale en humane wetenschappen. De kunstenaar is in Rotterdam niet langer een partij die buiten elke maatschappelijke verhouding staat en vanuit een externe positie vrijblijvende kritiek mag aanleveren. Rotterdam maakt definitief een eind aan autarkische fantasmen. Gewild of ongewild – elke kunstenaar is steeds een actor in een uitgestrekt maatschappelijk krachtenveld. Deze inbedding is echter geen obstakel voor kunst, maar juist een voorwaarde voor baanbrekende kunst die hete maatschappelijke hangijzers aanpakt waar andere actoren – de politiek, markt of burger – falen door gebrek aan creativiteit en leiderschap.

De gebruikelijke kritiek aan het adres van kunstenaars als Jeanne van Heeswijk, Kamiel Verschuren en Jonas Staal omtrent de instrumentalisatie van hun artistieke arbeid binnen publieke en/of private ondernemingen, slaat dus de plank behoorlijk mis. Deze kritiek mist elk gevoel met de paradigmawissel die met de relationele esthetiek ingezet is. De inbedding van de genoemde kunstenaars is allerminst het einde van de kunst en de dood van de kunstenaar. Het is integendeel juist in deze inbedding dat de langverwachte emancipatie van de kunst realiteit wordt en de kunstproductie een ongekende groei doormaakt. Nieuwe werkvelden openen zich, nieuwe opdrachtgevers dienen zich aan, nieuwe uitdagingen voor de kunst. Inbedding is nodig opdat Rotterdam beroep kan doen op de aanwezige artistieke expertise en authenticiteit en kunstenaars zo een podium krijgen om hun eigen waarde te etaleren.

Beste praktijken

Het werk van Jeanne van Heeswijk, Kamiel Verschuren en Jonas Staal is exemplarisch voor de vernieuwing in de kunstpraktijk die iedereen waarneemt in Rotterdam – al moet gezegd dat vele andere kunstenaars evengoed aandacht verdienen. De genoemde kunstenaars verdienen echter uitlichting omdat zij in toenemende mate internationale erkenning genieten met een kunstproductie die zich voedt vanuit de lokale Rotterdamse problematiek. Wat te denken van de reeks evenementen en interventies die Jeanne van Heeswijk binnen het meerjarig traject ‘Dwaallicht’ opzette in het hart van de grootscheepse ruimtelijke herontwikkeling van Nieuw Crooswijk. Haar kunstproductie was gericht op het begeleiden van de probleembuurtbewoners in de moeilijke periode die zij doormaken en de onzekere toekomst die hen wacht. Uiteenlopende evenementen en diverse vormen van verslaglegging boden de bewoners een mogelijkheid om de onvermijdelijke sloop van hun woonomgeving een plaats te geven en met elkaar te bespreken. Jeanne van Heeswijk opereerde hierbij in nauw contact met de betrokken gemeentediensten, wooncorporaties en projectontwikkelaars en complementeerde zo het gebrekkige inlevingsvermogen van deze marktpartijen.

Eenzelfde ambitie zien we bij Kamiel Verschuren op Zuid. Hij zet zijn artistieke expertise in op de plaatsen waar de gemeentelijke diensten te kort schieten om een aangename, leefbare woonomgeving te creëren voor mensen. Zo ontwierp hij op verschillende locaties in Charlois een busstop die handig gemeentelijke regelgeving ondermijnde om te voorzien in een tijdelijke samenkomstplek voor lokale jeugd. Hiermee komt de kunstenaar op creatieve wijze tegemoet aan de goedbedoelde, maar vaak fout lopende pogingen van de gemeentelijke overheden om de verveling onder de jeugd aan te pakken. Kamiel Verschuren legt bovendien een groot mobiliserend vermogen aan de dag naar collega kunstenaars toe met het initiatief ‘Stichting Nieuwe Ateliers Charlois’. Door vrije atelierruimte te voorzien in de achtergestelde woonbuurt Charlois enthousiasmeert hij kunstenaars zich buiten het platgetreden circuit van kunstinstellingen en subsidiekanalen te treden. Deze kunstenaars kunnen zo in Charlois zonder enige verplichting werk creëren en zich bloot stellen aan de appreciatie van een ongewoon, maar oprecht kunstpubliek: de gewone Rotterdammer.

Nog het meest ongewoon voor de kunst is het beeldhouwwerk dat Jonas Staal maakte voor de rechtspopulistische partij Leefbaar Rotterdam: ‘Het monument voor de verjaagde Rotterdammer’ (2009). Hiermee is Jonas Staal niet te beroerd om in zee te gaan met een maatschappelijke partij die onder kunstenaars – op zijn zachtst gezegd – op weinig animo kan rekenen. Opvallend is ook dat Jonas Staal deze opdracht niet aangenomen heeft om het verlangen naar een kunstwerk voor de verjaagde, autochtone Rotterdammer kritisch door te lichten en onderste boven te keren. Eerder integendeel nam Staal deze vraag van Leefbaar Rotterdam uitermate serieus om zo een nieuw, vaak onbereikbaar publiek aan te spreken en enthousiast te maken voor de meerwaarde van kunst. Het beeldhouwwerk – in een gepaste sociaalrealistische stijl – draagt zo bij aan het bespreekbaar maken van problemen die nog te vaak miskend worden door de goegemeente.

DNA van de Rotterdamse kunst

In deze diverse kunstpraktijken zo typisch voor de Rotterdamse kunstenaarsparticipatie zijn een aantal opvallende gemeenschappelijke kenmerken te ontdekken.

In de eerste plaats gaat het in alle producties om mensen, niet om dingen. Het doel van de kunstenaars ligt niet in de creatie van een object dat vervolgens kan verhandeld worden op de kunstmarkt. Kunst wordt eerder gezien als een middel om mensen van verschillend pluimage met elkaar in contact te brengen, nieuwe relaties te installeren, ontmoetingen te organiseren en dialoog op te zetten. Hiermee liggen de artistieke interventies in Rotterdam in lijn met de theoretische peetvader van de relationele kunst, Nicolas Bourriaud. (1) De waarde van de nieuwe Rotterdamse kunstproductie is dan ook niet direct in financiële termen uit te drukken, maar wel in haar toegevoegde maatschappelijke waarde en haar bijdrage aan het Bruto Gemeentelijk Geluk. Het gaat er dan om in welke mate het artistieke werk in staat was X aantal mensen met elkaar in contact te brengen middels een installatie, performance of object rond een – bij voorkeur – eerder onbespreekbaar thema.

In de tweede plaats zien we hoe de kunstenaar belangrijker wordt dan het kunstwerk. De artistieke producten zijn slechts een toevallig antwoord op een lokale situatie – wat niet wil zeggen dat het werk na de feiten een autonome genotwaarde kan krijgen en eventueel verhandelbaar is op de kunstmarkt. Belangrijk is dat de ontplooide kunstwerken gebeuren in de naam van de kunstenaar. Het is de naam van de kunstenaar die het werk herkenbaar maakt als kunst – vaak speelt het werk in op heel alledaagse gebeurtenissen en zijn de kunstige installaties nauwelijks te onderscheiden van de realiteit. Het is ook de naam van de kunstenaar die het werk zin en betekenis verleent – vaak in verwijzing naar een eerder ondernomen kunstwerk (Jeanne van Heeswijk), een missie van een stichting (Kamiel Verschuren) of een theoretisch manifest (Jonas Staal). Hiermee verschuift ook het belang van de (juiste) interpretatie van een kunstwerk naar de positie die de kunstenaar als persoon inneemt binnen een specifieke, lokale situatie en de maatschappelijke dynamiek die hij of zij er genereert. (2)

Tenslotte, zien we hoe kunstenaarsparticipatie in Rotterdam niet zoekt naar een afstand met de bestaande toestand – het zogenaamde ‘systeem’ – maar streeft naar synergie. Eerder dan breekpunten in de maatschappij uit te vergroten, gaat de Rotterdamse kunstenaar op zoek naar een radicaal andere, frisse omgangsvorm ermee. Als geen ander weten kunstenaars complexiteit en contradictie in de samenleving op spannende wijze te integreren in werk en leven. Vanuit deze specifieke capaciteit ontstaat een voorbeeldrol van kunstenaars naar burgers, overheden en bedrijven die worstelen met bepaalde vraagstukken. Het enthousiasme van kunstenaars om voor elk probleem een artistieke uitweg te zoeken straalt af op betrokken partijen en stimuleert hen om mee te doen. Het publiek wordt zo niet langer gebruikt als instrument in een anti-systemische provocatie van de kunstenaar, maar wordt deel van een verhaal die elk individu wapent in een steeds complexer wordende wereld. (3)

Rotterdam als voedingsbodem

De stad Rotterdam heeft zonder enige twijfel een sterke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de kunstenaarsparticipatie als unieke kunststroming. Rotterdam is al menig jaren dé plaats waar het multiculturele vraagstuk – drama voor sommigen – zich in alle hevigheid manifesteert. De voortdurende instroom van nieuwkomers, de stadsvlucht van de hardwerkende Rotterdammer en de zoektocht naar een nieuwe draagkrachtige middenklasse blijkt de unieke voedingsbodem voor locatiespecifieke kunstinterventies. De voortdurend veranderende, weinig vaste realiteit in Rotterdam dwingt kunstenaars om creatief voor de dag te komen en zo hun eigen bestaansrecht dagelijks te bewijzen. Ook de mentaliteit van samen aanpakken – wat de vakmanstad Rotterdam zo kenmerkend onderscheidt van het meer elitaire Amsterdam – blijkt een ideale motor voor de verdere lokale ontwikkeling van nieuwe perspectieven die reeds internationaal aangekondigd werden in de relationele esthetiek.

Het aandeel van individuele kunstenaars in kunstenaarsparticipatie is echter niet te onderschatten. Het is lovenswaardig dat kunstenaars in Rotterdam het nuchtere realisme aan de dag leggen om aan de slag te gaan met de vele problemen en uitdagingen die hun stad voor zich gesteld ziet. Dit engagement maakt een einde aan de artificiële scheiding die jarenlang opgetrokken is tussen kunstenaarschap en burgerschap. Onder Rotterdamse kunstenaars wordt individueel engagement niet gezien als bedreiging van de autonomie die zij genieten als kunstenaar. Eerder andersom geldt het motto: geen artistieke autonomie zonder maatschappelijk engagement, en omgekeerd: geen engagement zonder autonomie. Het is immers het burgerschap van de kunstenaar in een uitdagende en prikkelende stad als Rotterdam die de brandstof aanlevert voor een vernieuwende kunstpraktijk. Het is aan de kunstenaar om de energie en spanningen van Rotterdam tot uiting te brengen in de uiteindelijke vorm van het kunstwerk. Kunstenaars actief in Rotterdam tonen de durf om deze historische samenkomst van heteronomie en autonomie onder ogen te zien en hieraan de ultieme artistieke consequenties te verbinden. De kunst verdient dit, en ook Rotterdam.

Anticiperend kunstbeleid

Het Rotterdamse kunstbeleid heeft zich in snel tempo aangepast aan deze veranderende kunstpraktijk – niet andersom. Zo is vandaag participatiekunst snel naar voren geschoven als tweede pijler van het cultuurbeleid naast de traditionele zogenaamde ‘autonome’ kunst. Hoewel het Cultuurbeleid 2009-2012 het belang van autonome topkunst erkent in functie van de internationale promotie van Rotterdam, erkent het tegelijk het bijzondere belang van participatiekunst voor het ontwikkelen van draagvlak en samenhang op lokaal niveau. De verantwoordelijkheidszin van kunstenaars is ook opgepikt in de notie van cultureel burgerschap die het Cultuurbeleid als uitgangspunt vooropstelt. Hiertoe werd recent door het College B&W besloten om de mogelijkheden en consequenties van kunstenaarsparticipatie te verankeren in economische en fysieke ontwikkelingen in Rotterdam. De Gemeente Rotterdam en haar kunstinstellingen blijven zo trouw aan de ware revolutie die de relationele kunst binnen haar territorium heeft teweeg gebracht – zonder twijfel het grootste evenement in de wereld van de kunst sinds het situationisme.

Het siert de gemeentelijke instellingen niet langer te willen voorzeggen aan de kunst wat te doen. Rotterdam laat het initiatiefrecht volop aan het korps van kunstenaars en doet beroep op hun verantwoordelijkheidszin. Voor vele kunstenaars – maar ook waarnemers – blijkt het echter nog steeds moeilijk om de internationale beweging van relationele esthetiek te herkennen in de praktijk van kunstenaarsparticipatie in Rotterdam. De lauwe reactie is ook gevoed vanuit archaïsche angsten voor verlies aan autonomie, de verenging van kunst tot politieke propaganda en het verlies van verzekerde subsidiestromen. Deze groep twijfelende kunstenaars moet nog overtuigd worden om ook zelf verantwoordelijkheid op te nemen voor de stad die hen zoveel inspiratie biedt. Het valt in de lijn van de verwachting dat de toenemende alternatieve financieringsbronnen binnen publiek private samenwerking in de kunstsector deze grote artistieke arbeidsreserve in de nabije toekomst zal ontsluiten. Hiervoor hebben kunstenaars nood aan het autonoom denken en handelen van gangmakers in kunstenaarsparticipatie, zoals Jeanne van Heeswijk, Kamiel Verschuren en Jonas Staal. En ook hun durf om mee te doen.

(1) Zie Nicolas Bourriaud (2001), Esthétique relationnelle. Dijon-Quetigny: Les presses du réel.

(2) Ook Boris Groys identificeerde reeds in kunstbiënnales de tendens waarin de kunstenaar zelf als kunstwerk naar voren treedt. Zie: Boris Groys (2008) Art Power. Massachusetts: The MIT Press.

(3) Zie ook: Jacques Rancière, The Emancipated Spectator (2009).

Download hier de pdf versie

Categories: Art

Type: Article

Share: