Article

Hang de aap niet uit op het podium, zeg neen tegen racisme!

Gideon Boie en Matthias Pauwels


2006

Dat de culturele sector in Vlaanderen zich vandaag terugtrekt van de scène om in een Conclaaf te gaan over de vraag of een cultureel alternatief voor de impasse van Links mogelijk is, is een hoopgevend signaal. Niet zozeer een bezinning op de huidige opstoot van Rechts in Vlaanderen, als wel een bezinning op de impasse van Links als zodanig, kan de culturele sector in staat stellen met een werkelijk progressief antwoord ten tonele te verschijnen.

Als het Linkse kamp in België zich ooit in een impasse bevond, dan is het wel vandaag, enkele dagen na de Gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2006. De euforische sfeer bij Links, als zou ze in de grote steden het fascistische gedachtegoed een halt toe geroepen hebben met haar ‘positief project’, is volkomen ongepast. Niet alleen vergeet men gemakshalve de realiteit dat extreemrechts vandaag pas echt voet aan de grond heeft in elk knoopsgat van Vlaanderen, bovendien versluiert het dat Links nooit verder stond van een politiek die werkelijk het verschil kan maken. Het enige wat we bij progressieve partijen te horen krijgen, is dat ze in de komende legislatuur vooral doorgaan met “boven alle partijgrenzen heen en in goede verstandhouding met alle mensen van democratische wil te werken aan een goed beheer van de stad zonder zich nog langer te verliezen in ideologische spelletjes.” Kortom, nog nooit droeg het Linkse progressieve denken méér bij aan de toenemende depolitisering van het stedelijke gebeuren als vandaag.

Voor we kunnen nadenken over een uitweg op deze impasse, moet deze zelf ontrafeld worden. Twee punten zijn hierbij cruciaal. Ten eerste, is er de dubbelzinnige verhouding van alle democratische partijen ten opzichte van extreemrechts. Enerzijds weigert ze zaken te doen met extreemrechtse partijen en trekt ze stoer een cordon sanitaire rond hen op. Anderzijds is het – uit angst ondemocratisch te zijn – extreemrechts wel toegestaan zich verkiesbaar op te stellen, hun onderbuikgevoelens op publieke netwerken wereldkundig te maken, etc. Geen wonder dat de modale Vlaming door deze verwarde signalen terugvalt op het cynische verhaal dat “ook de mening van de Vlaming gerespecteerd moet worden” en dat “de Vlaming nu zelf slachtoffer is van het wereldgebeuren.” Eerder dan moeilijk te doen over het cordon sanitaire zou het een progressieve politiek sieren als ze eindelijk haar eigen idealen serieus neemt en het voorbeeld van Nederland volgt: meer bepaald, dat zij in naam van de democratie de deelname van extreemrechts aan de verkiezingen verbiedt. In de discussie die op deze daad (die trouwens ook recentelijk door Piet De Moor gesuggereerd werd[1]) zal volgen, kan dan een discussie te gronde gevoerd worden over het nut en voordeel van de democratie voor het tackelen van de uitdagingen van de 21ste eeuw die onmiskenbaar op een hoger, globaal niveau liggen.

Ten tweede, kunnen we ons niet van het gevoel ontdoen dat de overmatige fixatie op extreemrechts als het Ultieme Gevaar voor de democratie vooral de gevestigde partijen zelf ten goede komt, de progressieve partijen inbegrepen. Het verbergt niet alleen dat het extreemrechtse gedachtegoed niet zomaar irrationele ‘bloed en bodem’ passies mobiliseert (extreemrechts produceert integendeel een verdomd helder discours) ook is het, in de woorden van Alain Badiou, de ideale “discursieve procedure om de eigen medeplichtigheid vrij te pleiten.”[2] Het racisme ten aanzien van Belgen van vreemde herkomst of halflegale Oost-Europese arbeiders is eerder dan een slinkse strategie voor electoraal gewin, vooral – daarvoor is het genoeg Immanuel Wallerstein’s analyse van het racisme na te lezen – een noodzakelijke voorwaarde voor de internationale concurrentiepositie van het Vlaamse economische systeem. De degradatie van deze groepen tot minderwaardige burgers stelt ons in staat om hen te onderwerpen aan flexibele arbeidsvoorwaarden en zo concurrentie te veroorzaken tussen deze ‘nieuwkomers’ en ‘wij’ noeste Vlaamse werkers – die tenslotte gedwongen worden dezelfde flexibele voorwaarden te aanvaarden. Aan deze wetmatigheid ontsnapt geen enkele gevestigde partij – zeker niet als ook zij het fascistische ideeëngoed naïef reproduceert door de legitimiteit te erkennen van de primaire verlangens van het Vlaamse volk naar ‘leefbaarheid’ en ‘veiligheid’. De afgunst/haat van Links ten aanzien van extreemrechtse partijen lijkt dan vooral te worden gevoed door het feit dat zij deze wetmatigheid – door uiting te geven aan het Vlaamse Übermenschgevoel – open en bloot uitspeelt op het politieke toneel (iets wat extreemrechts tot twijfelachtige eer strekt.)

Binnen deze context maakt de opvatting dat de taak van de culturele sector vooral ligt in het creëren van speelruimtes, deel uit van de chantage eigen aan het ‘einde van de geschiedenis’. De culturele productie wordt hierbij aan de ene kant in de heroïsche positie gemanoeuvreerd als ‘de Enige’ die vandaag nog in staat is om onbevlekt invulling te geven aan een ideaal als verdraagzaamheid en op de proppen te komen met creatieve alternatieven. Tegelijkertijd wordt deze opdracht echter ingeperkt door de constante waarschuwing dat deze utopische activiteit in ieder geval binnen de grenzen van het ‘haalbare’ en ‘constructieve’ moet blijven. Dit laatste is dan doorgaans een gecodeerde manier om te stellen dat geen enkel maatschappelijk probleem zo ernstig is dat zij de triomfantelijke zegetocht van de democratie en de vrije markt radicaal in vraag stelt. Op die manier handelt de culturele sector vandaag vanuit wat Slavoj Zizek omschrijft als de interpassieve positie.[3] De voortdurende, gedreven zoektocht naar nieuwe speelruimten en visioenen door kunstenaars, wordt door de samenleving in de praktijk aangewend als een excuus om zelf elke radicale bevraging van de Eeuwige (on)Vrede van de liberale democratie uit te stellen.

Onze stelling is dat de culturele sector deze chantage pas kan doorbreken als ze bereid is de tegenovergestelde strategie door te voeren: dit wil zeggen, om door middel van artistieke performances elke illusoire speelruimte af te sluiten. Het doorvoeren van dergelijke ‘totalisering’ van het bestaande speelveld stelt de culturele sector in staat om, op de haar geheel eigen creatieve wijze, de maatschappij te confronteren met haar eigen contradicties en laatste brokstukjes ideaal. Eenmaal de samenleving tot dit punt van zelfkritiek is gebracht, kan vervolgens een waarlijk kritisch debat gevoerd worden over het racisme in Vlaanderen, zonder de dwang om elke kritische noot of frustratie meteen te laten vergezellen met een creatief alternatief. Kortom, pas door een genadeloze politieke reflectie op de eigen positie – en niet alleen op extreemrechts als de Kwaadaardige Ander – is een herbronning mogelijk van het progressieve denken alsook van de progressieve culturele productie.

 

Deze opinietekst is geschreven in functie van het Het Conclaaf van de Ambassade van het Nieuwpoorttheater, Gent, 14 oktober 2006.

[1] http://www.indymedia.be/en/node/4650

[2] Alain Badiou, De twintigste eeuw, Uitgeverij ten Have, 2006

[3] Slavoj Zizek, Het subject en zijn onbehagen, Boom 2001

Categories: Art

Type: Article

Share: